Non-fictie

Johan Op de Beeck

Versailles
Vier eeuwen in het beroemdste kasteel ter wereld
Johan Op de Beeck

Als je ooit al rondgelopen hebt in dit wereldberoemde kasteel, dan ben je reuze blij dat iemand de moeite genomen heeft om eens uit te zoeken hoe het eigenlijk ontstaan is en hoe het in de eeuwen daarna verder ging.
Johan op de Beeck heeft dat voor ons gedaan, het moet een heidens karwei geweest zijn.

Want het eerste dat je opsteekt van alle informatie is wel dat er steeds van alles veranderd is!
Iedere nieuwe bewoner van de stichter tot aan de bezetter(s) hebben er een stempel op gedrukt.
Is er dus überhaupt nog wat te zien van hoe het in de beginjaren er uit zag?


Het begon allemaal in 1623, toen Louis (of Lodewijk als je dat wil) XIII een jachtpaviljoen liet bouwen. In Versailles, dat toen een klein gehucht was, op zo'n 20 kilometer van Parijs. Louis XIII - als ook zijn opvolgers - waren dol op de jacht, het was dus prettig om een pied-à-terre te hebben, dichter bij het bos dan Parijs, waar hij het hof voerde in het Palais Royal.

Pas in 1661 besloot Louis XIV, de Zonnekoning, het jachtslot uit te bouwen tot een majestueus geheel, een kasteel waarin je verdwaalt, en van de ene verbazing in de andere valt.
Het werd zijn levenswerk. Jarenlang - Louis XIV was 72 jaar lang de heerser over Frankrijk - werd de ene verbouwing na de andere, de ene verfraaiing na de andere uitgevoerd. Steeds was de koning zelf degene die de beslissingen nam, al liet hij het werk natuurlijk over aan architecten.

Het paleis heeft een lange en ingewikkelde geschiedenis, vanaf het moment dat Louis XIV besloot Versailles tot zijn woning te maken tot aan het heden, waarin het een nog steeds indrukwekkend museum is.
Helaas niet meer in de staat waarin het verkeerde in de zeventiende eeuw. Daarom is het des te boeiender om te lezen hoe het geweest is.

Bij gebrek aan een tijdmachine, of zelfs maar een fotoalbum, moeten we het doen met de beschrijvingen van Op de Beeck, en de afbeeldingen die hij uit de archieven gevist heeft.
Het paleis bezat 226 (!) woningen en dubbel zoveel appartementen voor een persoon. Men schat dat er op het einde van de regeerperiode van Lodewijk XIV dagelijks tussen de 3000 en 10.000 hovelingen woonden, waarbij - naar gelang de status van je persoontje, er nogal eens verhuisd werd.
Verbijsterend is het te lezen dat de koninklijke vertrekken, inclusief de slaapkamers, 24 uur per dag toegankelijk waren voor iedereen! En dat er eigenlijk helemaal geen sanitaire voorzieningen waren.
De enige die dat wel had was de koning zelf, maar hij zal zeker last gehad hebben van de slechte – eigenlijk niet-bestaande – hygiëne van degene die hem omringden.
Op een gegeven moment werden er dan weer wel geheime gangen gebouwd, voor een beetje privacy!


Johan Op de Beeck vertelt, zoals alleen hij dat kan, boeiend over de vele bewoners, vooral natuurlijk over de koningen, hun vrouwen (koningin of maîtresses) en andere leden van het hof. Over hun manier van leven, het gekonkel en de machtsspelletjes die aan de orde van de dag waren. En natuurlijk over hun invloed op de verbouwingen.
Het boek concerteert zich op de zeventiende eeuw, maar dat was dan ook de periode waarin Versailles floreerde.  
Het begin van het einde was de revolutie. Die van 1789, waarbij Louis XVI gedwongen werd van Versailles naar Parijs te verhuizen. Sinds 1792 is het een museum, hetgeen overigens niet verhinderde dat er nog bewoning was: Napoleon woonde er en later bivakkeerden de Duitse bezetters er.


Johan Op de Beeck was journalist en nieuwsanker bij de VRT, TV Limburg en Kanaal Z. Hij maakte tv-documentaires en presenteerde talkshows en debatprogramma’s. Vandaag is hij publicist en communicatieadviseur. Eerder schreef hij onder andere over de Zonnekoning, en over Napoleon (die natuurlijk ook figureren in dit boek).


ISBN 9789492626608 | Hardcover | 448 pagina's | Uitgeverij Horizon | oktober 2023

© Marjo, 15 februari 2024

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 

De Franse Revolutie
1. Van revolte tot republiek
Johan Op de Beeck


De Franse Revolutie begint met de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. Maar natuurlijk kwam dat niet uit de lucht vallen. Wat ging er aan vooraf? Waarom werd de gevangenis in Parijs bestormd? En door wie?


Tot die tijd was Louis XVI de onbetwiste heerser van het Franse rijk. Met zijn echtgenote Marie-Antoinette en hun hofhouding huisde hij in het luxe paleis van Versailles en geld werd grof uitgegeven. Over de balk gegooid zeg maar. Twee jaar eerder, augustus 1786, kreeg hij te horen van zijn minister dat Frankrijk vrijwel failliet was. Die gaf te kennen dat de enige oplossing lag in het systeem van de inkomstenbelasting. Ook de adel en de geestelijkheid moesten maar eens gaan betalen! Daar kwam niet zo veel van terecht. Gevolg: in de winter van 1789 trokken duizenden hongerige mensen naar Parijs. Een slechte oogst en een barre winter hadden voedseltekorten veroorzaakt.
Vooral brood, dat de Fransen bij iedere maaltijd aten, was er nauwelijks. Zeker niet voor de arme bevolking.


De koning deed een poging de orde te herstellen. Er werden verkiezingen uitgeschreven om een Staten-Generaal. Daarin was de derde stand nauwelijks vertegenwoordigd. De achttiende eeuw was evenwel de tijd van de Verlichting: Franse filosofen, onder wie Jean-Jacques Rousseau, Voltaire, Denis Diderot en Montesquieu verkondigden hun ideeën over vrijheid, gelijkheid, broederschap en de idee van de volkswil. Het droit divin (goddelijk recht) waarmee een koning regeerde werd verworpen. De burgerij morde al langer over het absolutisme van Louis XVI en de kwistige uitgaven van Marie-Antoinette. En nu pikten ze het niet meer: ze riepen zich uit tot enige nationale vertegenwoordiging en eisten een grondwet.
Na een opzwepende redevoering van de revolutionair Desmoulins sloeg de vlam in de pan: de burgers grepen naar de wapens. Er werd geplunderd. En op 14 juli werd de Bastille bestormd, omdat daar de benodigde munitie en kruit lag.


Niet dat de hervorming daarmee een feit was. Het zou nog vele jaren duren en vele levens kosten voor er sprake was van gelijkheid, vrijheid en broederschap.
Het betekende wel het begin van het einde van Louis XVI. Het koninklijke gezin werd gedwongen het paleis te Versailles te verlaten. Huisarrest was hun lot, in het paleis de Tuilerieën, waar de grond al gauw te heet werd onder hun voeten. Na een mislukte ontsnappingspoging werden ze opgesloten in Le Temple.
Intussen werd er in de Staten-Generaal druk overlegd, gekonkeld, gelasterd en bedrogen om een nieuwe macht te vormen.
Volksmenners met niet altijd juiste informatie probeerden op hun eigen manier de macht te grijpen. Nadat de Koning afgezet was, in augustus 1792, vormde men de Conventie, de volksvertegenwoordiging. Een van hun daden was de berechting van Louis Capet. Op 21 januari 1793 viel zijn hoofd onder de guillotine, in oktober gevolgd door dat van Marie-Antoinette.
De Jacobijnen, met o.a. zegspersonen Danton en de extreem-linkse Robespierre  kregen het een periode voor het zeggen. Die periode werd de Terreur genoemd, omdat al of niet vermeende tegenstanders om het minste om het leven gebracht werden. Men schat dat er zo‘n 40.000 slachtoffers vielen. Dat wordt het verhaal van deel II.
In 1794 werden ook de mannen die de revolutie mede hadden gevormd, Robespierre, Marat en Danton terechtgesteld.


In het eerste deel van De Franse Revolutie geeft Johan Op de Beeck het woord aan François Robert, een Belgische journalist die in Parijs de revolutie meebeleefde. Hij is de verteller van de gebeurtenissen vanaf 1789. Zelf Jacobijn zit hij midden tussen de warrige en vaak gruwelijke voorvallen. Ook doet hij aan politiek, waarbij we de conclusie kunnen trekken dat de politiek en alles wat daarmee samenhangt in de huidige tijd niet eens zoveel verschilt van die in de achttiende eeuw.


Robert is een ooggetuige, niet alleen bevindt hij zich er midden in, ook heeft hij later de beschikking over talrijke brieven die licht op de gebeurtenissen kunnen werpen. Hij heeft vanzelf connecties in België en vertelt over het verband met de revolutie aldaar. België stond onder Oostenrijkse heerschappij en deed terzelfder tijd een poging zich te bevrijden.
Het relaas wordt af en toe persoonlijk, en hij geeft uitgebreide karakterschetsen van de hoofdrolspelers, daarbij aangevend dat hij ook niet alles wist en weet.


Het is geschiedenis, het is allemaal gebeurd. En toch leest het boek als een spannend verhaal. Weliswaar niet zo snel vanwege de omvang, en de vele jaartallen en namen, maar toch: het verveelt geen moment!
Het boek heeft zoals dat hoort een register, noten, een namenlijst en bibliografie. En een aantal pagina’s met foto’s.


Johan Op de Beeck was journalist en nieuwsanker bij de VRT, TV Limburg en Kanaal Z. Hij maakte tv-documentaires en presenteerde talkshows en debatprogramma’s. Vandaag is hij publicist en communicatieadviseur.


ISBN 9789464102277 | Hardcover | 544 pagina’s | Uitgeverij Horizon | april 2022

© Marjo, 18 juli 2022

Lees de reacties op het forum, klik HIER

 

Leopold II
Het hele verhaal
Johan Op de Beeck


Naar aanleiding van de 60ste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid verschenen in 2020 nogal wat boeken, waarvan dit voorlopig het laatste is, en de ondertitel veelbelovend.


De meeste boeken beperken zich tot Congo-Vrijstaat van Leopold II, dit boek bekijkt ook zijn hele leven, zijn visie op defensie, op de sociale beweging, de taalpolitiek, het kiesrecht. Voor de kolonisering van Congo verwijst de auteur naar o.a. Zana Etambala, Congo 1876-1914.


Het boek begint met een beschrijving van de kille sfeer in het paleis van Laken en het opgelegde huwelijk van de 18-jarige en 1,90 meter grote Leopold met de 16-jarige Marie Henriette van Oostenrijk. Dan volgen de snode plannen van de jonge Leopold (°1835) om in 1854 Nederland aan te vallen en zo het katholieke zuiden en de kolonies te annexeren. De Franse keizer Napoleon III liet weten dat dit niet mocht gebeuren (p. 44).


Op zijn reizen in Egypte (1855 en 1862) ontmoette Leopold twee keer Ferdinand de Lesseps, de bouwer van het Suezkanaal en onderhandelde hij met de (onbetrouwbare) onderkoning over een scheepvaartlijn Antwerpen-Caïro. Op zijn 20ste, dus 21 jaar vóór zijn Congo-avontuur, was hij al veel ondernemender dan het parlement en de regering en stelde hij hun tevergeefs voor om Brussel te voorzien van parken en grote monumenten. Bij diplomaten zoals Lambermont en militairen zoals Brialmont vond hij wel gehoor.


En al in 1859 pleitte hij in de senaat voor handel met China. In 1861 en 1866 herhaalde hij dat pleidooi (p. 75, 98, 113). In 1864-65 reisde hij ernaartoe, maar hij moest vervroegd terugkeren omdat zijn vader op sterven lag. In december 1865 volgde hij hem op. Iedereen was overtuigd van zijn intelligentie en sluwheid. In 1866 wou hij de Filipijnen overkopen van Spanje, maar de verkoop ging niet door. Familiale tegenslagen bleven hem niet gespaard: zijn schoonbroer Maximiliaan werd in Mexico geëxecuteerd (1867), zijn zus Charlotte werd daarop gek, zijn zoontje en troonopvolger Elias stierf in 1869, de relatie met zijn vrouw was slecht. Bovendien wilden zowel Napoleon III als Bismarck België annexeren. Leopold pleitte daarom voor algemene dienstplicht, maar het parlement en de regering boden weerstand tot 1909. En lang vóór Congo, was hij al aan het bouwen in Brussel: de koninklijke serres, lanen, kazernes, de Beurs, parken zoals het Jubelpark en het Zuiderpark (net ten noorden van het Dudenpark), het Justitiepaleis, allemaal tegen de zin van de bekrompen regeringen (p. 177).


Afrika dan. Vanaf 1875 kreeg hij informatie van ontdekkingsreizigers over wantoestanden daar: slavenhandel, verkrachtingen, moorden, kannibalisme, … Hij kon dus iets goeds doen en tegelijk er economische voordelen uit halen.
In 1876 belegde en betaalde hij in zijn paleis in Brussel met succes een grote, geografische conferentie. Er werd een internationale vereniging opgericht voor de verkenning en beschaving van Midden-Afrika. Heel Europa beschouwde Leopold als de leider van de strijd tegen de slavernij, behalve de Belgische en Britse politici en de koninklijke familie, die vreesde dat hij al het geld zou besteden aan Congo.


In 1878 ontving hij Stanley twee keer en vond hij geldschieters zoals bankier Lambert (Rotschild). De exploratie van Congo kon beginnen. Men trof er georganiseerde maatschappijen aan, maar ze hadden slavenhandel en ze martelden slaven dood en vilden ze levend (p. 225). De wreedste slavenhandelaar was wellicht Tippo Tip, een Afrikaanse islamiet. Kannibalisme was een normale zaak in vele regio’s. Begrijpelijk dat velen in Europa zich geroepen voelden om hier beschaving te brengen (p. 226-230).


In 1879 begon Stanley zijn tocht langs de Congostroom. Vanaf 1880 sloot hij vele verdragen met analfabete stamhoofden. Hij kreeg snel concurrentie van Brazza, die voor Frankrijk gebieden inpalmde. Bismarck geloofde niet in Leopolds avontuur en dacht dat hij zijn fortuin zou kwijtspelen. Hij organiseerde in Berlijn een grote Afrika-conferentie (1884-1885) met 15 landen. Grote triomfator was Leopold, die Congo kreeg nadat hij in 8 jaar tijd 29 expedities betaald had. Maar hij was geen sant in eigen land: hij kreeg geen financiële of militaire steun van België (p. 271). In 1886 was hij al 19 miljoen kwijt van zijn fortuin van 50 miljoen BF (p. 315, 319). De inkomsten van Congo bedroegen 10% van de uitgaven: het faillissement kwam dichtbij (p. 332).


In 1887 hield hij in Brussel zijn eerste toespraak in het Nederlands (p. 279). Hoewel hij sociaalvoelend was (hij liet op eigen kosten een groot park aanleggen voor de Brusselse arbeiders), was hij geen voorstander van algemeen stemrecht, dat rond 1890 door de BWP (Belgische Werkliedenpartij) met veel straatgeweld opgeëist werd (p. 347-352). In 1893 werd het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd: het aantal kiezers steeg van 46.000 naar 1,37 miljoen. De socialisten deden hun intrede in het parlement met 28 leden (p. 365).


Toen in 1894 de Engelse wapenhandelaar Stokes opgehangen werd wegens levering van moderne wapens aan de slavenhandelaars, kreeg Leopold de Britse publieke opinie tegen zich (p. 376). In 1897 had hij nog graag Soedan en Egypte veroverd en eventueel ook Marokko, maar dat mislukte.


China dan. Al drie pogingen had hij ondernomen: 1859, 1864, 1872. Telkens mislukte hij, deels door tegenwerking van de Belgische regering (p. 416). Hij wou dat België er spoorwegen mocht aanleggen en fabrieken bouwen. Daarom ontving hij in 1896 de Chinese mandarijn Li Hongzhang. In 1897 was het zover: België mocht de spoorweg Beijing-Hankou (nu Wuhan) aanleggen. Daarover gaat een flink deel van het boek van Johan Mattelaer:  ‘A Belgian Passage to China’, dat hier niet vermeld wordt.


Rond 1890 vond de Ier Dunlop de rubberband uit. De Fransman Michelin volgde. De behoefte aan rubber schoot de hoogte in: men had het nodig voor autobanden en voor  telefoon- en elektriciteitsnetwerken (p. 434). De inlanders werden met geweld verplicht om vaste hoeveelheden rubber in te zamelen en te leveren. Bij de Belgen die toezicht hielden, waren onervaren en wrede figuren. Leopold kwam zelf nooit in Congo, omdat hij als actief staatshoofd geen verre reizen meer mocht maken. Dat gold ook voor de staatshoofden van de buurlanden (p. 440). Geweld was toen helaas eigen aan elk koloniaal systeem en ook in Britse, Franse en Duitse kolonies werden handen afgehakt van gedode rebellen om de afgevuurde kogels te verantwoorden. Pas in 1896 werd het verminken van lijken bij wet verboden. Er werden geen handen afgehakt van levende mensen die te weinig rubber leverden: dat was een fabel, aldus Daniël Vangroenweghe (p. 447-448).
De zwaarste vergrijpen speelden zich af in de gebieden van de twee Antwerpse concessiemaatschappijen: de Anversoise en de ABIR (p. 449). In het koninklijk domein was het verboden om dorpen plat te branden, moest men vrouwen, kinderen en privébezit respecteren en mocht men enkel rebellen straffen (p. 450-452).


Vanaf 1888 trokken de Scheutisten naar Congo, op verzoek van Leopold en met de steun van het Vaticaan. Bij de wereldtentoonstellingen in Antwerpen (1885, 1894) en Tervuren (1897) werden dorpen met Congolezen getoond. Toen zag men daar geen probleem in. Leopold maakte zich wel zorgen om de vele betogingen en stakingen die de BWP organiseerde om enkelvoudig mannenstemrecht te krijgen. Dat kwam er in 1919. Al rond 1900 voorzag Leopold een Duitse aanval en pleitte hij bij de regering voor nieuwe forten. Tevergeefs.


In 1902 overleed de koningin in Spa. Leopold zat in een ander kuuroord, Bagnères-de-Luchon, met Blanche Delacroix, een meisje van eenvoudige afkomst, dat hij had leren kennen op de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs. Het duo haastte zich naar de begrafenis van de vrouw met wie hij 49 jaar meer leed dan vreugde had gedeeld. In dat jaar ontsnapte hij aan een aanslag gepleegd door een anarchist.


In de kolonie kreeg men de rubberarbeiders enkel met grote dwang aan het werk. Dat leidde tot wandaden, die Leopold wel wilde stoppen: hij stuurde een onderzoekscommissie en wenste dat elke wreedheid tegenover inlanders bestraft zou worden (p. 521-527). Maar op de wandaden in de gebieden van de concessiemaatschappijen had men weinig controle. Massamoordenaar Léon Fiévez werd in Boma door de rechtbank dan ook vrijgesproken bij gebrek aan bewijzen.


Pas in 1903-1904 kwam er verandering, maar toen was de internationale en vooral Angelsaksische hetze tegen Leopold niet meer te stoppen. Vooral de Britten Edmund Morel en Roger Casement schreven tegen betaling  anti-Leopold-artikelen. De auteur toont aan hoe vooral de Amerikaanse activist Adam Hochschild vals speelde door  bewust stukken uit teksten weg te laten (p. 543-550) en hoe Casement een foto verspreidde van een ’afgehakte hand’, die in feite door een wild dier afgebeten was (p. 579). Het onheil was geschied. De Britse activisten repten met geen woord over de veel ergere gedwongen arbeid en zelfs concentratiekampen in hun eigen kolonies en over hun repressie in hun dichtstbijzijnde kolonie Ierland (p. 655-658).


Leopold decreteerde dat inlanders maximum 40 uur per week mochten werken voor de staat, tegen gangbare lonen. In september 1904 stuurde hij een internationale commissie naar Congo om de waarheid te achterhalen. Hun rapport was genuanceerd: verplichte arbeid was het enige dat de inlanders konden leveren in ruil voor een moderne staat. Maar ze moesten vaak te lang werken  op te verre afstanden van huis. Nooit had een blanke een hand afgehakt bij een levende Congolees. De rechtspraak was vaak arbitrair en seksuele misbruiken bleven onderbelicht (p. 577-584).


Het rapport had gevolgen: de twee Antwerpse concessiemaatschappijen stopten ermee.


In 1905 stelde keizer Wilhelm II aan Leopold voor om toe te staan dat Duitsland via België in Frankrijk zou binnenvallen. Als beloning zou België dan de (tijdens Lodewijk XIV) verloren Vlaamse gebieden terugkrijgen.


Leopold trok zich steeds meer terug in Zuid-Frankrijk, samen met zijn Blanche, die in 1906 beviel van een zoontje. Leopold overlaadde Blanche met kastelen en andere geschenken, de socialistische pers met hatelijke scheldwoorden (p. 612-615). Hij reageerde als volgt: “Ik ben de vorst van een klein land met kleine mensen. Heel mijn leven heb ik opgeofferd om hen te dienen. Maar zij behandelen mij als een dief en een moordenaar.” (p. 617). In 1906 was de groothertog van Luxemburg ziek en kinderloos. Leopold deed een bod om het hertogdom, dat in 1839 van België was afgepakt, terug te kopen. Dit mislukte (p. 620-623). In hetzelfde jaar besefte de koning dat hij Congo zou moeten afstaan aan een vijandig België, maar hij wilde zelf de voorwaarden en het tijdstip bepalen. In 1908 gaf hij zich gewonnen (p. 661). De meeste liberale en bijna alle socialistische parlementsleden waren tegen de overname. Vanaf 15 november 1908 was België een koloniale mogendheid, zonder er trots op te zijn. Tot dan had Congo niets gekost aan België, integendeel (p. 661-670).


Rond 1900 had Leopold het grootste deel van zijn fortuin nagelaten aan de ‘Koninklijke Schenking’, dus aan de gemeenschap. Zijn dochters Stephanie en Louise waren boos en spanden een proces in tegen hem, maar ze verloren het (p.676-680).


In 1909 kreeg Leopold een ernstig medisch probleem: zijn dikke darm was geblokkeerd. Op zijn sterfbed won hij nog een decennialange strijd: zijn eis om de algemene legerdienst in te voeren werd verwezenlijkt. Premier Schollaert beperkte ze wel tot één zoon per gezin (p. 688-690). En op zijn sterfbed trouwde hij op zijn 74ste met Blanche Delacroix (26). Op 17 december 1909 overleed hij aan een hersenbloeding, precies op dezelfde dag waarop hij in 1865 koning was geworden. Blanche werd door Goffinet, beheerder van Leopolds vermogen, uit het paleis gezet en mocht op 22 december de begrafenis niet bijwonen (p. 693-700). Dan ontstond de discussie over de erfenis. De Belgische staat, die hem altijd had tegengewerkt, verrijkte zich met het grootste deel, ten koste van zijn drie dochters.


In de laatste twee hoofdstukken zoekt de auteur het antwoord op de vraag: “Hoe groot is de schade die Leopold al dan niet heeft aangericht in Congo?” (p. 714).


België haalde het meeste voordeel uit het project: het investeerde 40 miljoen BF en kreeg er 66 miljoen terug (p.716-717). Voor Leopold stond het overleven van België en van de monarchie voorop. Daarvoor moest het volgens hem een kolonie hebben. Zelfverrijking was niet zijn drijfveer. Congo kostte hem 5 à 10 miljoen BF. België haalde ook voordelen uit zijn bouwwerken en zijn Koninklijke Schenking.


De balans in Congo zelf was minder fraai. Het aantal doden kennen we niet: niemand weet hoeveel inwoners er waren vóór 1885: 15 miljoen? 28 miljoen? Volgens UCL-demograaf Jean-Paul Sanderson waren het er 10 tot maximaal 15 miljoen in 1885 (p. 718). Op sensatie beluste auteurs zoals Hochschild spreken over 10 miljoen doden door het geweld bij de rubberwinning: dan bleef er bijna niemand meer over. Zij verzwijgen ook de andere doodsoorzaken: lage geboortecijfers, voedseltekorten door misoogsten en droogte, stammenoorlogen, slaapziekte, pokken en andere epidemies (p. 719). Bij ontdekkingen ging de sterfte overal omhoog.


Bij Leopold was er alleszins nooit een doelbewuste uitroeiing: het begrip ‘genocide’ is hier dus ongepast. Hij had het onheil kunnen verminderen door parlementaire controle toe te laten, meer toezichters aan te duiden voor de ontginningen en voor de lange tochten naar de rubber en meer rechters om de wandaden te bestraffen. Wanneer hij berichten kreeg over gruweldaden, veroordeelde hij die, maar dacht hij dikwijls dat het geïsoleerde gevallen waren. Critici van toen zijn veel genuanceerder dan de huidige beeldenstormers en activisten: zelfs de Britten Casement en Grenfell prezen hem voor het grondig uitroeien van de Arabische slavenhandel, de goed onderhouden posten, de spoorwegen, de transporten over rivieren (p. 726-727). De Belgen maakten ook zoveel mogelijk een einde aan het kannibalisme en aan andere gruwelen. Bovendien zorgden ze voor infrastructuur: wegen, spoorwegen, havens, scholen, medische centra. En voor één gemeenschappelijke taal voor de 400 stammen én voor een geschrift. Want behalve het Arabisch in Oost-Congo, was er enkel analfabetisme. Voortaan konden de Congolezen communiceren met andere volkeren en andere werelddelen (p. 728).


Leopold heeft onvoldoende krachtig gereageerd op de wantoestanden, zijn topambtenaren (Liebrechts, Van Eetvelde, Thys, de Browne de Tiège, …) en zakenlui eveneens, maar die zijn steeds buiten schot gebleven, ook bij de huidige critici, die vaak veroordelen met de normen van nu (p. 731-733).


Zana Etambala signaleert dat Leopold de stichter is van Congo, dat zijn portret ginds overeind blijft en dat degenen die zijn standbeeld op het Troonplein willen verwijderen zich beter zouden bezighouden met de bestrijding van de Afrikaanse drugsdealers in de Matongewijk (p. 734).

Congolese historici oordelen veel genuanceerder over Leopold dan vele huidige Belgische: hij heeft van 400 elkaar bestrijdende stammen een natie gemaakt door middel van het onderwijs, de kerstening en de Franse eenheidstaal. De katholieke missies waren de enige die deze taak op zich wilden en konden nemen (p. 734-736).

Als vorst van België had hij ideeën die te groot waren voor de kleinburgerlijke bevolking en dito politici. Als bijna enige waarschuwde hij in 1906 voor het plan von Schlieffen en voorspelde hij de Eerste Wereldoorlog. Niemand luisterde. 6 jaar later deed Churchill dezelfde voorspelling.

Leopold ondernam ook heel veel voor de industrie en voor de Antwerpse haven. Van Brussel wou hij de mooiste stad van Europa maken, met natuurbehoud, parken en mooie lanen zoals de Tervurenlaan. En dit al vóór het Congo-project, dus met eigen centen (p. 741-742).

In 1925 organiseerde (de hem vijandige krant) ‘Le Peuple’ een opiniepeiling over ‘De Grootste Belg”. Leopold won met grote voorsprong.

Bij de beoordeling hebben historici en publieke opinie zich te veel gefocust op de wandaden in Congo en niet op zijn prestaties daar en in België.

De auteur eindigt met een naschrift over Blanche Delacroix, die ongelukkig en berooid stierf.


Beoordeling

Johan Op de Beeck heeft een zeer rijke woordenschat, hij is op de hoogte van vele details, hij vertelt alsof hij er zelf bij was, zijn taal klinkt soms wat barok en ouderwets (‘de koning verscheidde’, p. 112 in plaats van ‘stierf’), bij momenten langdradig. Maar als lezer geniet je wel van zijn proza.


Hij behandelt ook heel de binnenlandse politiek, de ruzies tussen liberalen en katholieken, de stakingen voor het algemeen enkelvoudig stemrecht, de school- en taalstrijd, kortom: het gaat niet enkel over Congo. We krijgen dus wat de titel belooft: het hele verhaal, een compleet portret.


Een kaart van Congo ontbreekt: plaatsen zoals Boma of Stanley Pool moet je dus zelf opzoeken. Er is een register, maar het is niet volledig. In 1886 waren er nog geen communisten in België (p. 302). Elders trouwens evenmin.


Bij een volgende uitgave mogen er enkele drukfouten uit: opna (p. 148, 165, 395) schrijf je in twee woordjes, Baudouain (p. 171) zonder die tweede a. Na evenveel zeg je ‘als’ i.p.v. ‘dan’ (417). Bij ‘aten voorbijgaan’(p.418) ontbreekt de letter ‘l’. Chinees (p. 425) is met een hoofdletter. Bij ‘de kolonie maakten’ (p. 728) moet de -n weg. ‘Zich verwachten aan’ (p. 452) is een gallicisme. De nieuwe eeuw begon niet op 1/1/1900 (p. 465, 476), maar op 1/1/1901. ‘1917’ (p. 650) moet 1907 zijn. Het aantal kiezers ging van 46.000 naar 1,37 miljoen: de auteur noemt dat ‘x 10’ (p. 365), ik zou zeggen: ‘x 30’.  Allemaal details dus.


ISBN 978-94-639-6209-4 | Hardcover | 813 p. + 16 p. foto’s/stamboom, bibliografie, noten, register | Uitgeverij Horizon/Overamstel, Antwerpen/Amsterdam,  september  2020

© Jef Abbeel, 27 februari 2021  www.jefabbeel.be

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 

altHet verlies van België
de strijd tussen de Nederlandse koning en de Belgische revolutionairen in 1830
Johan Op de Beeck

‘Niemand had het zien aankomen en weinigen hadden het gewild’


In 1830 ‘verliest’ koning  Willem I het zuiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Hij was nog niet zo lang geleden aangetreden als koning nadat Napoleon verslagen was bij Waterloo. Was het echt zo vreemd dat deze splitsing plaats vond? Er zijn oorzaken genoeg aan te wijzen.


Er was een verdeeldheid wat betreft godsdienst: het noorden overwegend protestants, het zuiden katholiek. Willem I vond dat de kerk er zelf voor moest zorgen dat de eigen geloofsgemeenschap goed draaide, maar ook moest de kerk ‘de zeden handhaven en liefde voor het vaderland kweken.’ Aangezien Willem I protestants was, werkte dit alleen maar ten nadele van de katholieke kerk: kleinseminaries werden gesloten en het katholieke onderwijs moest gaan voldoen aan strenge wetten. Het Collegium Philosphicum, een staatsseminarie, moest de priesters van het koninkrijk opleiden.
De taal vormde een probleem, toen Willem I het Nederlands aan wees als enige officiële taal voor gerechts- en bestuurszaken, en hij het onderwijs wilde vernederlandsen. Op economische vlak werden de noordelijke provincies bevoordeeld, persvrijheid was er nauwelijks, en de koning was een absoluut vorst. Geen wonder dat het begon te rommelen. En dus vooral in het Zuiden.


In de ogen van Johan Op de Beeck is de journalist Louis de Potter (1786-1859) de belichaming van wat de revolutie zou worden die De Nederlanden zou verdelen. Een revolutie op het politieke vlak, bewerkstelligd door een hongerig volk. Dit lijvige boek beschrijft behalve de geschiedenis van de afscheiding vooral ook het gedachtegoed van De Potter. Zijn leven stond ter dienste van de nieuwe staat: bij voorkeur een republiek, met algemeen kiesrecht en volledige persvrijheid met een volledige scheiding van kerk en staat.


De Potter was liberaal, nadat hij in Italië de deugden van de Verlichting had gezien. Geen liberalisme zonder persvrijheid. Dat moest de eerste stap worden, maar zijn ijver hiervoor zorgde er voor dat hij in de cel belandde. Het weerhield hem geenszins felle teksten te schrijven die de buitenwereld ook gewoon bereikten.

Zijn grootste tegenstander was de minister van Justitie, van Maanen, die er in slaagde De Potter na een nieuw proces te verbannen. Maar het volk leed honger, strenge winters hadden hun tol geëist, en de industrialisatie was aan zijn opmars bezig, mensen verloren hun baan.
En de vlam slaat in de pan als eind augustus 1830 in Brussel de opera La Muette de Portici opgevoerd wordt ter ere van de verjaardag van Willem I. Precies zoals eerder in Parijs gebeurde, bleken de opruiende liedteksten de aanleiding tot een oproer.  Het was het begin van het einde voor Willem I, al zou het nog negen lange jaren duren voor de twee landen gevormd waren tot wat we nu kennen.  Dit boek geeft een soms verbijsterend inzicht in het gekonkel van de omringende landen, dat met argusogen toekeek, maar vooral is het een grondige studie naar de achtergrond van het ontstaan van de Belgische Staat. 


Op de Beeck voegde een epiloog toe, dat hij schreef kort na de aanslag van 7 januari 2015, toen in Parijs acht journalisten van het satirische weekblad Charlie Hebdo door godsdienstfanatici in koelen bloede werden vermoord. Zoals bij de afscheiding van de zuidelijke Nederlanden speelt hier opnieuw de vrijheid van meningsuiting een cruciale rol. Het enige wapen tegen een meningsuiting is een andere meningsuiting, zei De Potter.


’Wie iets anders probeert, bereidt zijn eigen ondergang voor: De andersdenkende zal hem op zijn beurt ooit de mond snoeren en verdrukken. Telkens wanneer hij zich er toe verlaagt een mening te onderdrukken in plaats van haar te weerleggen, moet hij beseffen dat zijn eigen opinie ook ooit zal worden onderdrukt. Laat de doctrines ontstaan en zich ontwikkelen zonder obstakels. We dienen slechts de vrijheid te verdedigen als die alleen geldt voor alle burgers, ook van gedegen die een doctrine hebben die volkomen tegengesteld is aan de onze.’


In 1830 verloor ‘Nederland’ ‘België’.
Of is dat niet wat Johan Op de Beeck met de titel van dit boek bedoelt?
Is niet Nederland, maar België de verliezer? Omdat De Potter en consorten er niet in geslaagd zijn de staat te hervormen tot een republiek? Of omdat het verdrag dat in 1839 ondertekend werd bewees zeer ongunstig uit te pakken voor België?


ISBN 9789492159076 | Hardcover | 445 pagina's | Uitgeverij Manteau |oktober 2015
Met toevoeging van een namenlijst, een bibliografie, een notenlijst, afbeeldingen van lithografiën, kaarten  e.a. 

© Marjo, 15 december 2015

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 

Lees meer...

Pagina 1 van 2

<< Start < Vorige 1 2 Volgende > Einde >>