België - 2000 Jaar geschiedenis
Guy Vanthemsche en Roger De Peuter
De meeste geschiedenissen van België beginnen rond 1830 of 1789. Deze twee auteurs durven het aan om te starten met het einde van de prehistorie.
De auteurs onderzoeken het verleden vanuit de huidige Belgische ruimte. Ze wijzen erop dat de begrippen België en Vlaanderen, Belgisch en Vlaams in de loop der eeuwen andere betekenissen hadden dan nu. Dat geldt ook voor Brabant, Luik e.a.
Ze beginnen met de periode van de prehistorie tot het einde van de Romeinse tijd. De ‘Belgae’ van Julius Caesar wijzen niet op een eeuwenoude Belgische identiteit en we mogen ook niet beweren dat zij onze voorouders waren. Ze waren ook niet de eerste bewoners van ‘Gallia Belgica’.
Al vanaf 172-174 en zeker vanaf 250-275 vielen Germaanse stammen binnen in het Romeinse rijk. Vanaf de 3de-4de eeuw kregen ze toestemming om zich hier te vestigen. Een massale aanval van Germanen in 406-407 gaf de doodsteek.
De Frankische koninkrijken volgden van de 5de tot de 10de eeuw. Schriftelijke bronnen uit deze 500 jaar zijn talrijker dan uit de Romeinse tijd, maar veel beperkter dan in de latere middeleeuwen. Het begrip ‘Belgica’ raakte voor duizend jaar in de vergetelheid.
Onder Clovis bereikte de Frankische expansie ongeziene hoogten: tot aan de Provence. In 496 of 508 bekeerde hij zich tot het christendom. De Karolingers, erfgenamen van Karel Martel, heersten twee eeuwen over grote delen van West-Europa. Karel de Grote breidde het Regnum Francorum verder uit tot in Noord-Italië en Midden-Europa. De auteurs leggen ook uit hoe en wanneer de taalgrens ontstond. Ze beschouwen het katholicisme met zijn abdijen, bisdommen en parochies als de belangrijkste en meest blijvende erfenis van de Frankische tijd. Steden ontstonden vaak nabij rijke abdijen. Het feodale systeem was een Karolingische uitvinding. Het zorgde voor verbrokkeling. De eengemaakte staten volgden pas eeuwen later. Pirenne zei dat de stedelijke beschaving van de middeleeuwen de Latijnse en Germaanse elementen zo tot een synthese verbond dat de stichting van een onafhankelijk België er een logisch gevolg van was (p. 93). De auteurs spreken hem hierin en in andere zaken tegen.
Onze Middeleeuwse vorstendommen ontstonden tussen 1000 en 1300. Ze behoorden tot de economische top van Europa en exporteerden laken uit Ieper en Brussel tot in Novgorod. Brugge was het belangrijkste handelscentrum van Noordwest-Europa en de rijkste stad van Vlaanderen. Het had de eerste handelsbeurs van Europa (p. 143). In de 13de eeuw werd de graaf van Vlaanderen een vazal van de Franse koning. De Guldensporenslag had als gevolg dat de ambachtslieden voortaan betrokken werden bij het stadsbestuur. Maar uiteindelijk won Frankrijk en moest de graaf een vernederende vrede tekenen. Ook in het Prinsbisdom Luik en in Brabant kreeg de top van de stedelijke bevolking meer inspraak in de 14de eeuw. In ’onze’ vorstendommen werden telkens twee talen gesproken: Vlaams/Nederlands en Frans of Frans en Duits. De graven van Vlaanderen hoorden bij de Franse cultuur.
Tussen 1384 en 1555 voegden Bourgondische vorsten en hun Habsburgse opvolgers alle vijftien vorstendommen van de Lage Landen samen, vooral door huwelijkspolitiek. Philips de Goede heerste over alle gebieden van het latere België. Rond 1470 telden de Bourgondische Nederlanden ca. 2,5 miljoen inwoners, waarvan 1,5 miljoen in het huidige België. Van die 1,5 miljoen woonde er 70% in Vlaanderen en Brabant.
Maria van Bourgondië moest in 1477 het ‘Groot Privilege’ toestaan, een soort grondwet. Door haar huwelijk met Maximiliaan kwam Bourgondië in de Habsburgse handen, met Karel V als bekendste vorst. Zijn groot rijk kende drie bedreigingen: Frankrijk, de Ottomanen en de protestanten.
Brussel werd vanaf 1531 permanent de hoofdstad van ‘België’. In de 16de eeuw nam de bevolking van de Lage Landen toe van 2,5 naar 3,7 miljoen en die van Antwerpen, de centrale stapelmarkt van West-Europa, van 30.000 in 1470 naar 100.000 in 1570 (p. 155). De auteurs leggen goed uit waarom het economisch en financieel centrum verschoof van Brugge naar Antwerpen (p. 156-157).
De schilderkunst en cultuur floreerden toen en krijgen hier ook veel aandacht.
Tijdens Filips II vielen de Nederlanden uit elkaar. De calvinistische Beeldenstorm van 1566 en het verzet tegen zijn absolutisme speelden daarbij een rol. Alva strafte abnormaal streng, ook toppers zoals de graven van Egmont en Horne. In 1568-1648 volgden de opstand en de exodus van 100.000 à 150.000 zuiderlingen naar het noorden. Onder hen 60.000 van de 100.000 inwoners van Antwerpen. De Schelde werd geblokkeerd tot 1863. In 1648 werd het noorden onafhankelijk en calvinistisch.
Lodewijk XIV annexeerde grote delen van de Zuidelijke Nederlanden, die gereduceerd werden tot ongeveer het latere België. Ondanks de economische neergang, bloeide de schilderkunst met Rubens en Van Dyck als toppers.
Van 1713 tot 1794 hoorden we bij de Oostenrijkse Habsburgers. De drastische hervormingen van Jozef II lokten de ‘Brabantse Revolutie’ uit, een benaming die volgens de auteurs fout is, want ze was niet beperkt tot Brabant. In Luik werd de prinsbisschop verdreven. De antiklerikale Franse Revolutie beperkte de invloed van de Kerk en was samen met de legerdienst de oorzaak van de Boerenkrijg.
De Franse overheersing zorgde voor radicale veranderingen, die in 1830 overgenomen werden door België. In 1815 werd ‘België’ bij Nederland gevoegd. Koning Willem deed er alles aan om het katholieke zuiden en het protestantse noorden tot één natie te smeden. Vanaf 1823 moest het Nederlands de enige taal worden in Vlaanderen, maar de Franstalige elite verzette zich hevig. Er was ook onenigheid over de verdeling van de zetels en van de schulden. In 1828 sloten katholieken en liberalen een monsterverbond tegen Willem. Dat mondde in 1830 uit in de opstand en de scheiding.
De auteurs bespreken de contrasterende visies op de geboorte van België. Slechts 1,2% had kiesrecht. Toch werd de grondwet een voorbeeld voor vele landen. Nederland erkende België pas in 1839, na een mislukte tiendaagse inval in augustus 1831. Ook Frankrijk vormde een bedreiging, tot de Frans-Duitse oorlog van 1870.
België werd een leefbare staat, met een sterke economie, maar tegelijk met veel armoede, zeker op het Vlaamse platteland. De Nederlandse taal werd gediscrimineerd. De landbouw produceerde in 1846 71% van de economie, de industrie 29% . In 1913 was dat omgekeerd. De bevolking groeide van 3,7 miljoen in 1831 naar 6,7 miljoen in 1900. De export per inwoner was tussen 1880 en 1990 de grootste van de wereld (p. 310). Maar de lonen waren lager en de werkuren hoger dan in de buurlanden.
Veel aandacht gaat ook naar de cultuur, de verdedigers van de Vlaamse zaak, de arbeidersbeweging, de eerste schoolstrijd, de economische prestaties van Solvay, Empain e.a. tussen 1880 en 1940, de trage uitbreiding van het stemrecht, de kolonisatie van Congo, de missionering van Congo en andere landen, de taalwetten van de jaren 30, schilderkunst, architectuur en literatuur, de twee wereldoorlogen, de verschilpunten tussen de twee bezettingen, de economische verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië in de jaren 60 e.v., sociale zekerheid en sociale ongelijkheid, feministisch activisme, immigratie, de explosie in het onderwijs, de secularisatie, film, mode, veranderingen in de politieke partijen en in de coalities, de internationale politiek van België na de Tweede Wereldoorlog, de koningskwestie, de tweede schoolstrijd, de dekolonisatie, de staatshervormingen en de federalisering van het land.
De auteurs concluderen: de toekomst van België blijft een open vraag. De vorming van de nationale regering wordt steeds moeilijker. De welvaartstaat komt onder druk. Een volledige splitsing en verdwijning van België is niet wenselijk en ook problematisch door het bestaan van het Brussels Gewest. Mogelijk komen er nog meer institutionele hervormingen en hopelijk duidelijkere afbakeningen van de machtsniveaus. Het historisch traject was complex, de huidige machtsverdeling is nog ingewikkelder.
Het boek eindigt met een overzichtelijke lijst van vorsten, staatshoofden en gouverneurs-generaal van 1419 tot heden, een bibliografie en een namenregister.
Beoordeling
De auteurs zijn erin geslaagd een veelzijdig overzicht te geven van de Belgische geschiedenis, anders dan velen die zich beperkten tot de politiek. Nu is er ook bij: economie, sociale toestanden, cultuur, kunst, taal, muziek, literatuur, film, mode, onderwijs, leger, dagelijks leven. Voor elke periode geven ze aan welke de belangrijkste kernpunten en problemen zijn.
Toch een paar opmerkingen: de kaarten zijn beperkt in aantal, ze zijn niet in kleur en dus niet al te duidelijk. Ze komen uit de oude ‘Atlas de la Wallonie’ (1991) i.p.v. uit de splinternieuwe ‘Atlas van de Algemene en Belgische Geschiedenis’ van Jos Grommen en co (2023). Daarin zijn de kaarten niet enkel in kleur, maar ook veel vollediger. De kaart van de Lage Landen (p. 174) hoort bij p. 151-152. Doornik, Utrecht en Zutphen ontbreken op die kaart. Landen ligt bij Tienen, niet bij Luik (p. 66).
Rond 1880-1917 ging er veel Belgisch kapitaal naar Rusland (p. 398). Hier had men mogen preciseren: vooral naar de Donbas, waar toen 15.000 à 20.000 Belgen werkten, méér dan in Congo. Na de Oktoberrevolutie werden ze compleet onteigend, zonder compensatie. De ‘Communauté Wallonie-Bruxelles’ (p. 291) zou ik de ‘Fédération Wallonie-Bruxelles’ noemen.
Bij het Schoolpact geeft men de indruk dat de scholen gelijkberechtigd zijn. Dat is zo in Nederland, maar hier krijgt het katholiek onderwijs per leerling minder subsidies en tellen de klassen bijgevolg veel meer leerlingen dan in de andere netten. En ons kiesstelsel zorgt ervoor dat men in Wallonië minder stemmen nodig heeft per zetel dan in Vlaanderen.
Algemene conclusie: een boek dat ik ten zeerste kan aanbevelen.
ISBN 978-94-6267-456-1 | Paperback | 696 pagina’s, tabellen, lijst, bibliografie, register | Uitgeverij EPO, Berchem, januari 2024
© Jef Abbeel, januari 2024 www.jefabbeel.be
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER