Non-fictie

Frans-Paul van de Putten

De wederopstanding van China
Van prooi tot wereldmacht
Frans-Paul van de Putten


De auteur is coördinator van het Clingendael China Centre. Hij overloopt de geschiedenis van China vanaf 1840 (Engelse Opiumoorlogen) tot 2020, met de nadruk op de internationale rol van het land. Die status zakte van 1840 tot 1914 steeds verder weg, daarna was er trage opgang, sinds 1980 gaat het snel omhoog.


Het boek is een geopolitieke analyse van de relatie tussen China en de grote landen. Het gaat ook even terug in de tijd tot de 16de-17de eeuw, toen de oude Zijderoute over land plaats moest maken voor de handel over zee door de Nederlandse VOC/Verenigde Oost-Indische Compagnie en de Engelse EIC/East-Indian Company en toen de koloniserende Europese landen de wereldwijde macht overnamen.


Het conflict met Groot-Brittannië begon in 1839, toen de Chinese overheid een grote hoeveelheid opium liet vernietigen in Guangzhou (Kanton). Minister lord Palmerston stuurde een brief met eisen en een vloot met soldaten. De Britten veroverden de ene stad na de andere: Guangzhou, Xiamen, Shanghai, Hongkong. In 1842 gaven de Chinezen zich over met het vernederende verdrag van Nanjing. China moest alle kosten van de oorlog betalen en privileges toestaan aan de Britten. De VSA en Frankrijk eisten meteen dezelfde rechten op. Toch bleef de Chinese elite denken dat hun land het centrum van de wereld was. Ze hadden niet door dat de wereldorde veranderd was.


In 1856/1857 volgde een tweede oorlog. Die viel samen met de Taiping-opstand. Britten en Fransen plunderden het Zomerpaleis en staken het in brand. De Qing-regering moest nog meer steden openstellen, nu ook voor kleinere landen zoals Nederland en België. In 1884 verloor China dan nog Vietnam aan Frankrijk en in 1895 Korea en Taiwan aan Japan (p. 51). In 1899-1901 kwam dan de bloedige Boksersopstand tegen Chinese christenen en vreemdelingen. Circa 500 buitenlanders, vooral missionarissen, werden vermoord en veel infrastructuur werd verwoest. De regering van keizerin Cixi steunde hen door de oorlog te verklaren aan de elf landen met wie China ongelijke verdragen had. Acht landen kwamen met troepen en maakten een einde aan de opstand. Nederland, België en Spanje stuurden geen soldaten. Opnieuw werd China vernederd (p. 57-60).


In 1908 benoemde keizerin Cixi op haar sterfbed de tweejarige Puyi tot keizer. In 1911 moest hij al aftreden. Voor het eerst kreeg China een president: Sun Yat-sen. Helaas hield hij het maar anderhalve maand uit, maar zijn ideeën werden wel overgenomen door zijn opvolgers. Van dan af verscheen China op het wereldtoneel. In WO I leverde het ca. 140.000 arbeiders voor het front en in 1917 verklaarde het (symbolisch) de oorlog aan Duitsland. Het werd dan ook uitgenodigd in Versailles. De ongelijke verdragen bleven helaas overeind. Het Duitse Qingdao ging naar Japan.


Op 4 mei 1919 eisten studenten in Peking dat China het verdrag niet zou tekenen. Het werd het enige geallieerde land dat niet tekende (p. 81-82).


In 1920 stuurde Lenin de Nederlandse communist Henk Sneevliet naar China om daar de CCP (Chinese Communistische Partij) op te richten, nadat hij de Indonesische al opgericht had. Dat gebeurde in 1921, samen met Mao. In Frankrijk werden Zhou Enlai en Deng Xiaoping lid van de Europese afdeling van de CCP (p. 83-85). De CCP-leden werden ook lid van de Kwomintang (Nationale Volkspartij) van Sun Yat-sen! En zo kreeg deze partij ook steun uit de SU. Sun stierf in 1925 aan kanker. Tsjang Kai-Sjek nam nu de macht over (tot 1975). Het doel van de Kwomintang was de macht veroveren op de krijgsheren in China en de buitenlandse invloed terugdringen. In 1926-1928 versloeg Tsjang de meeste krijgsheren en herenigde hij het land. Vanaf 1927 zuiverde hij zijn partij van communisten: velen werden geëxecuteerd, de anderen vluchtten naar het platteland. Nu kreeg hij geen steun meer van de SU en Tsjang-Kai-Sjeks zoon, die daar studeerde, mocht niet terug naar China.


Vanaf 1928 sloot de Kwomintang belastingakkoorden met Shell, Esso en andere grote bedrijven en verminderde zo de buitenlandse invloed. Vanaf 1931 kon China weer zelf bepalen welke tarieven golden voor geïmporteerde goederen. En toen de partij in 1928 de hoofdstad verhuisde naar Nanjing, was daar geen wijk meer voor buitenlandse gezantschappen (p. 100-103).


Maar in 1931 bezette Japan heel Mantsjoerije en riep er het keizerrijk Mantsjoekwo uit, met (Mantsjoe) Puyi als nep-keizer. Het machteloze China deed een beroep op de Volkenbond, die Japan veroordeelde, maar verder met rust liet.


In 1937 veroverde Japan ook Peking, Tianjin, Shanghai en Nanjing, waar honderdduizenden Chinezen vermoord werden. Het viel ook de olietankers van Shell en Esso aan, maar het kon niet heel China veroveren. In december 1941 viel Japan ook de VSA aan. Toen was het op zijn hoogtepunt: het bezette ook de kolonies van Nederland, Frankrijk en Engeland. De VSA kozen nu de kant van China. In 1942 beëindigen zij en Engeland de ongelijke verdragen en in 1943 werd China opgenomen bij de ‘Four Power’, de Grote Vier: de VSA, Engeland, de SU en China (p. 120-122).


In november 1943 werd voor het eerst een Chinese leider uitgenodigd op een topconferentie in Caïro: Tsjang was er met Roosevelt en Churchill. Stalin weigerde hem te ontmoeten, want dat zou ten koste van de CCP zijn. Toch gaf die conferentie voor het eerst de status van nieuwe wereldmacht aan China (p. 123-127).


Maar na de oorlog haalde de CCP het op de Kwomintang en moest Tsjang vluchten naar Taiwan. Op het platteland werden boeren aangespoord om de grondbezitters te doden. Zo stierven honderdduizenden en mogelijk miljoenen mensen en verdween heel de elite waaruit vroeger de ambtenaren kwamen (p. 136).


In 1950 ondervonden de VSA dat China ook kon oorlog voeren: het verdreef de Amerikanen uit Noord-Korea (p. 144-148). Dit schonk de Chinezen zelfvertrouwen, zelfs zoveel dat Mao in de jaren ’50-’60 een breuk met de SU waagde en dus twee vijanden had: de VSA en de SU. In 1969 voerde het zelfs een grensoorlog met de SU, volgens de auteur omdat het vreesde dat de SU na Hongarije en Tsjecho-Slowakije, ook in China zou binnenvallen (p. 169). Ik twijfel aan deze hypothese.


Met zijn ‘Grote Sprong’ wou Mao de economie optillen, maar dit leidde tot massale hongersnood met ca. 45 miljoen doden. Om zijn eigen macht te versterken, lanceerde hij dan de rampzalige Culturele Revolutie, waarbij een ongekend aantal mensen, ook nauwe medewerkers, vernederd, gemarteld en gedood werden (p.158-159). Mao behield zijn macht, maar liet zijn volk straatarm achter.


In 1970-1971 zocht China contact met de andere vijand, de VSA. Zhou Enlai stuurde twee brieven naar Kissinger en het Amerikaanse tafeltennisteam werd uitgenodigd. In juli 1971 vloog Kissinger dan in het geheim naar Peking voor een lang gesprek met Zhou Enlai. Het was het eerste contact op hoog niveau sinds 1949. China wou de Amerikaanse troepen weg uit Taiwan, Amerika wou weg uit Vietnam. In november 1971 werd China lid van de VN, ten koste van Taiwan. In februari 1972 volgde dan het historisch bezoek van Nixon, in 1973 trokken de VSA zich terug uit Vietnam, in 1979 volgden de diplomatieke betrekkingen en het bezoek van Deng aan Amerika, het eerste van de hoogste Chinese leider. Nu kon Deng de economie uit het dal halen waarin Mao ze gestort had.


In 1979 viel China binnen in het pro-Russische Vietnam, dat in Cambodja een einde had gemaakt aan de genocide door de Rode Khmers, bondgenoten van China. Deze strafexpeditie was geen succes. De verdragen over Hongkong in 1984 en Macau in 1987 waren wel succesvol: in 1997/1999 kwamen ze bij China en eindigde de Europese koloniale aanwezigheid in Oost-Azië.


In mei 1989 nodigde Deng Gorbatsjov uit om de relaties te herstellen. Hij hield hem wel ver van de opstandige studenten. Hun protest liet hij in de nacht van 3 op 4 juni onderdrukken door het leger, ten koste van een paar duizend doden. Deng had er nooit spijt over. Het Westen reageerde met sancties, die al in 1990 ophielden: toen viel Irak binnen in Koeweit en had men de steun van China nodig in de Veiligheidsraad (p. 200-203). Ook na zijn pensioen bleef Deng de machtigste man in China. In 1997 stierf hij, net voordat Hongkong weer bij China kwam. Zijn economische erfenis was groot.


Jiang Zemin en Hu Jintao hielden zich aan de lijnen van Deng: een sterke CCP en modernisering van de economie. De auteur schrijft: het tijdperk Deng duurde dus van 1978 tot 2012 of zeven jaar langer dan dat van Mao.


Taiwan verwierf een nog grotere welvaart, het werd vanaf 1995 wel een democratie en liet horen dat het niet bij China wil (p. 209-211). Maar China liet duidelijk merken, in 1995 zelfs met raketten, dat Taiwan bij China moet komen en dat onafhankelijkheid tot oorlog zal leiden. De VS kwamen tussenbeide door hun militaire macht te tonen in de Straat van Taiwan. Maar ook zij wensen niet dat Taiwan onafhankelijk wordt (p. 212-214).


In 1999 bombardeerden de Amerikanen de Chinese ambassade in Belgrado en in 2001 botste een Amerikaans spionagevliegtuig boven Hainan op een Chinees. Daarna ging alle aandacht naar de strijd tegen het terrorisme.


In 2012 nam China zijn eerste vliegdekschip in gebruik: een symbool van macht. In 2019 volgde het tweede. De nummers 3 en 4 zijn in de maak. China geeft steeds meer geld uit aan dure wapens, o.a. hypersonische raketten. De landen van Zuidoost-Azië zijn niet blij met de toenemende macht van China in de Zuid-Chinese zee (p. 217-228).


In 2012 kwam Xi Jinping aan de macht. Hij heeft alle macht en voor onbepaalde duur. Hij startte een campagne tegen de grootschalige corruptie en streeft met zijn Nieuwe Zijderoute naar globalisering o.l.v. China. Die Nieuwe Zijderoute verloopt niet zonder risico’s: niet alle landen kunnen hun leningen terugbetalen en ze hebben weinig inbreng. Chinese bedrijven zoals Hutchison, China Merchants, Cosco zijn nu duidelijk aanwezig in de havens van Rotterdam, Zeebrugge, Athene etc. Soms zelfs als meerderheids-aandeelhouder. En ze kopen Europese topbedrijven op zoals Syngenta en Kuka (p. 242-245). Met zijn handelsoorlog (2018-2020) probeerde Trump de Chinese opgang te stoppen. Mede door de coronacrisis werd hij niet herkozen.


De auteur besluit: de opkomst van China als wereldmacht begon al in de 19de eeuw met de pogingen van de grote landen om het klein te krijgen. Als die visie klopt, zouden alle gekoloniseerde landen nu in opgang moeten zijn. Sun Yat-sen, Tsjang Kai-Sjek, Mao, Deng en Xi waren de krachtige leiders, die voor de heropleving zorgden. Hij herhaalt hier nog eens dat China twee eeuwen geleden de grootste economie van de wereld had, maar hiervoor levert hij geen bewijs (p. 260).


China wil een dominante macht worden op economisch en militair gebied. Ik zou hier technologisch aan toevoegen: met Huawei en andere elektronicaconcerns staat het heel ver.


De botsing met de VSA ligt niet enkel aan Trump: ze is al aan de gang sinds 1989 en ze heeft vooral te maken met de vrees dat China de VSA zal voorbijsteken. De VSA stellen niet enkel economische eisen, maar ze willen ook een ander beleid in Xinjiang en Hongkong en ze beschermen Taiwan. De auteur ziet de spanningen verder oplopen.


Voor Europa leidt China’s expansie tot verzwakking van de Europese bedrijven en van het vermogen van de EU om een eigen geopolitieke koers te varen en zijn waarden te propageren.


Van der Putten is niet de eerste die op de opgang van China wijst: Rob de Wijk (‘De Nieuwe Wereldorde’), Jeanne Boden (‘Chinese propaganda verblindt de wereld’), Kishore Mahubani (‘Heeft China al gewonnen?’) en Clive Hamilton (‘Stille Verovering’) waarschuwden ons ook al.


Beoordeling

Van de Putten is zeer belezen en kent zijn onderwerp uitstekend. Toch enkele opmerkingen.

Het kaartje op p. 6 is erg beperkt: de hoofdsteden van grote regio’s zoals Xinjiang en Tibet staan er niet op. Een chronologische tabel ontbreekt.
Op p. 133 zegt hij dat veel andere partijen mochten blijven bestaan, maar hij noemt geen enkele bij naam en ik ken enkel de CCP. Op p. 151 zegt hij trouwens dat er geen politieke oppositie was. Bij de geïndustrialiseerde landen (p. 28) vergeet hij België, dat destijds na Groot-Brittannië nummer 2 was. Hij zegt dat China  430 miljoen inwoners telde rond 1840 en dat de Chinese economie de grootste van de wereld was. Ik vrees dat hier geen cijfers voor bestaan en ik vermoed dat de Britse economie zeker zo groot was, met zijn kolonies in Canada, India, Australië etc. erbij. De Zijderoute situeert hij ‘duizenden jaren terug’. De 2de eeuw v.C. (ca. 115 v.C.) is nog geen duizenden jaren geleden. Hij zegt dat de westerlingen zonder slag of stoot toegang kregen tot de Japanse havens, maar die toegang was wel manu militari afgedwongen door de Amerikaanse vlootcommandant Perry in 1853-1854. Op p. 143 beweert hij dat president Truman Noord-Korea wou veroveren en Kim afzetten, maar dat was de wens van MacArthur, die door Truman tegengewerkt werd; zie M. Jager, Broederstrijd in Korea. Idem p. 147: Truman wou China hard aanpakken: ook dat was MacArthur. Op p. 151 geeft hij wel toe dat MacArthur gerichte aanvallen op Chinese fabrieken en infrastructuur wou uitvoeren, maar dat Truman bang was voor een derde wereldoorlog. Tot slot: op p. 198 noemt hij 31 december 1999 het einde van de 20ste eeuw, maar dat was een jaar later.


Ik vond slechts één drukfoutje: p. 139: Chiang Kan-shek. En op 239 staat ‘Europa’ twee keer. Soms schrijft hij Yangtze (p. 6), soms Jantse (p. 31).


ISBN 978-90-4464-136-3 | Paperback | 288 met  kaartje, foto’s, noten, register | Prometheus Amsterdam/L&M, Antwerpen, december 2020

© Jef Abbeel, 17 december 2020,  www.jefabbeel.be

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER