Luis Suárez
de autobiografie
Met medewerking van Peter Jenson en Sid Lowe
“Tijdens een wedstrijd kan het adrenalineniveau enorm hoog zijn, je hart raast en soms houden de hersenen het allemaal niet bij. De druk neemt toe en er is geen veiligheidsventiel. De angst en de woede borrelen van binnen.
Het is verstikkend. Je overziet de gevolgen niet van wat je doet of zou kunnen doen”
Je hoeft geen doorgewinterd voetbalkenner te zijn om Luis Suárez te kennen. Na het afgelopen Wereldkampioenschap, waarbij hij, voor de derde keer in zijn carrière, een tegenstander beet, lag zijn naam op ieders lippen en niet in positieve zin. Zijn bijnaam is niet voor niets “de kannibaal”.
Wat bezielt deze man?
Dat is meteen de kernvraag van deze autobiografie, het boek begint met de scene van zijn laatste bijtincident tijdens het WK, maar een echt helder antwoord krijgen we niet. Ook niet van Suárez zelf.
Het heeft te maken met druk, met wedstrijdspanning, met fanatisme, met meer nog dan anderen de wil hebben om te winnen, ten kostte van alles en iedereen, en met grote frustratie als dat niet lukt. Dan wordt het rood voor zijn ogen en heeft hij geen controle meer over wat hij doet.
Genialiteit en gekte liggen in het hoofd van Suárez heel erg dicht bij elkaar, zoveel wordt wel duidelijk, zijn zwarte kanten grenzen, zoals zo vaak bij mensen die meer dan gemiddeld begaafd zijn, aan zijn sterkste kracht.
Hij voetbalt intuïtief en onvoorspelbaar, zo krijgt hij zijn briljante ingevingen en bereikt hij ongekende hoogte. De angst juist dit unieke stuk van zijn spel kwijt te raken als hij zijn driften zou beteugelen, weerhield hem lang van het zoeken van psychologische hulp.
Maar na lang aandringen van zijn vrouw Sofi, die een zeer belangrijke en sturende rol speelt in dit boek en in zijn leven, zwicht hij uiteindelijk toch en zoekt hulp. Hij zegt hierover dat de behandelingen hem helpen om zichzelf beter te begrijpen en dat is misschien al heel wat.
Het antwoord op de vraag hoe hij is geworden wie hij nu is, ligt deels ook in zijn jeugd. Suárez is een jongen van de straat en heeft van jongst af aan moeten knokken voor alles wat hij wilde bereiken.
Hij werd geboren in Uruguay, in golfplaten huis en in een slechte buurt. Zijn vader werkte in een koekjesfabriek zijn moeder was schoonmaakster. Al hij negen is, scheiden zijn ouders. School maakt hij niet af. Voetbal is zijn redding en zijn fanatisme om het daar te maken kent dan al geen grenzen.
Hij komt als negentienjarige jongen, min of meer per ongeluk, via een scout die voor een andere speler bij zijn club komt kijken, bij FC Groningen terecht.
Een uitgelezen kans omdat zijn, toen nog, vriendin, Sofie in die periode in Barcelona woont en ze zo in ieder geval op hetzelfde continent zijn.
Via Groningen komt hij bij Ajax terecht, waar zijn carrière pas echt van de grond komt. Hij vindt dat een van de mooiste periodes van zijn leven, is zeer geliefd bij de supporters en wordt daar meerdere malen topscorer.
Na Ajax maakt hij de transfer naar Liverpool om daar in het legendarische Anfieldstadion te spelen en deze zomer was dus zijn transfer naar Barcelona. Hoger bestaat bijna niet in het huidige voetbal.
Tussendoor wint hij met de nationale ploeg van Uruguay ook de Copa Américana en worden ze 4e op het WK van 2010.
Een briljante carrière, maar eentje die, los nog van alle bijtincidenten, niet bepaald zonder vlek of rimpel verloopt.
Bij Groningen gaat hij weg na een groot conflict, in Liverpool is er een groot racisme-incident, wat hij in dit boek overigens hartgrondig ontkent en er zijn door zijn hele loopbaan heen de nodige strubbelingen met spelers en trainers.
Hilarisch vond ik zijn botsingen met trainer Marco van Basten bij Ajax.
Van Basten was een aanhanger van het zogenaamde” teambuilding” in het voetbal, om saamhorigheid te kweken. Hij liet zijn spelers schatzoeken en naar een kunstworkshop gaan waarbij ze bij willekeurige woorden moesten schilderen wat als eerste in hun hoofd opkomt. Zaken die als zweverige gekte ervaren worden door de vrijgevochten straatjongen uit Uruguay en daar kan ik me wel iets bij voorstellen.
Wat bij alle conflicten en incidenten opvalt, is dat Suárez nu niet bepaald overloopt van deemoed en spijt.
Hij toont weliswaar her en der keurig berouw, maar daarbij bekruipt je alsmaar het gevoel dat het wel erg voor de bühne is en iedere vorm van schuldbetuiging wordt gevolgd door meerdere alinea’s slachtofferschap, over hoe erg de pers en de media hem deze keer weer op zijn nek zaten en hoe buitensporig groot de sancties tegen hem. “Iemand een doodschop geven is erger” is zijn herhaaldelijk verweer.
Ja, dat is erger en dat mag wat mij betreft nóg zwaarder bestraft worden dan zijn schorsingen, maar dat lijkt me geen enkel excuus om dan zelf maar bijtend door het leven te gaan en dan te mopperen als je vervolgens meerdere wedstrijden geschorst wordt en de pers en de wereld over je heen vallen.
In die zin is het spijtig dat dit boek een autobiografie is en geen biografie, we horen de verhalen maar van één kant, namelijk die van Suárez zelf, al geeft zijn slachtofferschap natuurlijk ook meteen wel weer een beeld wat het plaatjes completeert.
Suárez heeft zijn verhaal niet zelf geschreven maar op laten tekenen door twee schrijvers die het in de ik-vorm weergegeven hebben.
Het is een boeiend en vlot leesbaar boek geworden, wat een goede kijk geeft op de man Suárez en ook op de zwaarte en druk van het huidige topvoetbal, iets waar wij buitenstaanders vaak maar nauwelijks enig idee van hebben.
Een druk die rare dingen kan doen met een mens, dat moge duidelijk zijn.
Maar als dat niet zo was, had het vast niet zo’n boeiend boek opgeleverd.
ISBN 978 90 468 17490 paperback 287 pagina's Uitgeverij Nieuw Amsterdam november 2014
Vertaling Edwin Krijgsman
© Willeke, 17 november 2014
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER