Walen werken wél!
Een daad van verzet tegen de foute clichés over Wallonië.
Thomas Dermine
Dit boek is de vertaling van ‘Wallonie-Flandre. Au delà des clichés’. De auteur begint in september 1998, toen hij op de Abdijschool in Dendermonde zijn humaniora begon zonder Nederlands te kennen. Hij kreeg er meteen de bijnaam ‘luie Waal’. En in 2004 werd hij aan de ULB door de Brusselaars ook weggezet als ‘boerke’. Gelukkig waren er nog andere ‘boerkes’, o.a. twee Vlamingen. Daarna mocht hij verder studeren in Harvard. In 2017 nam Paul Magnette hem in dienst voor de economische reconversie van Wallonië. In 2019 werd hij directeur van de studiedienst van de PS en in 2020 staatssecretaris.
In dit boek verzet hij zich tegen allerlei clichés die in Vlaanderen leven over de Walen en tegelijk toont hij zijn geloof in de toekomst van Wallonië. Hij stelt en bewijst nadien dat de inkomenskloof niet meer groter wordt, dat Wallonië geen economische woestijn is en dat de transfers omgekeerd zijn voor de pensioenen.
Tussen 1780/1830 en 1914 was Wallonië de economische motor van België en het behoorde toen bij de top van Europa. WO I en de crisis van de jaren 30 troffen de Waalse economie hard. Tijdens het interbellum begon Vlaanderen aan zijn inhaalbeweging. De glasindustrie vestigde zich in Vlaanderen, dat toen meer staatssteun kreeg dan Wallonië.
Vanaf 1950 begon het verval van Wallonië. Het aantal mijnwerkers halveerde er van 110.000 in 1958 naar 50.000 in 1961, wat voor een zware schok zorgde. Tussen 1958 en 1984 verdwenen 130.000 Waalse arbeidsplaatsen, enkel in de mijnbouw. Vanaf de jaren 60 volgde de neergang van de staalfabrieken. Het aantal werknemers daalde in deze sector van 65.000 in 1974 naar minder dan 10.000 eind jaren 80. Rond 1965 telde Wallonië voor het eerst meer werklozen dan Vlaanderen.
De welvaartskloof is nu groot: ca. 28% of 40.000 euro per jaar per inwoner in Vlaanderen tegenover 29.000 euro in Wallonië, maar sinds 2007 vergroot hij niet meer (p. 53).
De auteur vraagt zich dan af of Wallonië zelf verantwoordelijk is voor die neergang. Hij antwoordt dat alle Europese mijnbouwregio’s achteruit gingen, ook de Limburgse, maar die doen het wel beter dan Luik en Henegouwen, deels door meer dynamisme, deels door meer investeringen.
De vooruitgang van Vlaanderen is niet uitzonderlijk en is vergelijkbaar met die van de regio’s Rotterdam, Hamburg, Barcelona en Milaan. Volgens Dermine investeerde de Belgische regering na WO II méér in Antwerpen en zijn haven dan in Wallonië. Maar hij toont dat niet aan met cijfers.
Dat doet hij wel met de buitenlandse investeringen, waarbij Antwerpen dubbel zoveel kreeg als de andere provincies (p. 71).
De autosector vestigde zich vanaf 1954 vooral in Vlaanderen: Genk, Antwerpen, Gent, Vilvoorde (en Vorst), wellicht om vlotter te kunnen exporteren. Dermine zegt niet waarom die merken niet naar Wallonië kwamen en ook niet waarom de rijke families Frère (Charleroi) en Boël (La Louvière) niet voor de Waalse reconversie zorgden. Hij geeft wel toe dat de economische aanpak in Wallonië te defensief was, door uitsluitend de traditionele sectoren te beschermen, terwijl Vlaanderen in de toekomst investeerde. De regionalisering was goed voor Wallonië: de kloof werd niet meer groter. Maar om Vlaanderen in te halen, moet Wallonië 22 à 40 jaar lang een dubbele groei van bijna 3% kennen (p. 72-75).
Vlaanderen is goed voor 58,3% van de Belgische economie, Brussel voor 18,4%, Wallonië slechts voor 23,3% met 31,7% van de bevolking. Wallonië telt zowel de rijkste als de armste provincie: Waals-Brabant tegen Henegouwen, met gemiddelde inkomens van resp. 54.400 en 24.500 euro. Het is dus geen economische woestijn.
In Vlaanderen is Antwerpen de welvarendste provincie, met een gemiddeld inkomen van 47.000 €. 403.000 pendelaars uit Vlaanderen en Wallonië bezetten 50,6% van de Brusselse arbeidsplaatsen (p. 88-92).
Sinds 2005 focust het Waals Gewest met succes op bepaalde sectoren: biotechnologie, farmacie, logistiek en andere hoge technologie. De neergang van de industrie heeft zich voortgezet in de 21ste eeuw: Caterpillar (3.630 banen) en Duferco (3.190 jobs) zijn gestopt, Arcelor heeft een deel van zijn 7.790 banen geschrapt. 10.000 banen, vooral voor handarbeiders, gingen verloren, 11.000 nieuwe kwamen er bij in andere sectoren, maar die waren voor geschoolden en die kwamen voor 88% van buiten de regio Charleroi (p. 99-103).
Dan volgt de discussie over de ‘luie Waal’. Dermine beweert dat meer Walen buiten hun gewest gaan werken dan Vlamingen. 59.400 Walen werken in Vlaanderen, dubbel zoveel als de 27.000 buitenlanders uit Frankrijk, Nederland, Duitsland en Luxemburg. Er werken 33.800 Vlamingen in Wallonië (p.122-123). Er werken ook meer Walen buiten België dan Vlamingen: 53.000 tegenover 36.000. Ze leggen ook meer kilometers af, doordat Wallonië groter is dan Vlaanderen: 16.900 km² tegen 13.600 km².
Bovendien duurt een treinrit van Charleroi naar Brussel dubbel zo lang als die uit Gent, dat even ver van Brussel ligt.
Maar het aantal werklozen bedraagt in Wallonië 8,6% of 131.000, in Vlaanderen is dat 3,6% of 95.000. En het aantal langdurig werklozen, vooral laaggeschoolden, ligt in Wallonië veel hoger: 28% tegen 10,2% in Vlaanderen. Dermine is helaas tegen het beperken van de uitkeringen in de tijd: zo kunnen ze dus levenslang werkloos blijven en zijn er velen die geen werk zoeken. Hij vindt wel dat Wallonië in het onderwijs meer aandacht moet besteden aan het vak Nederlands.
In Vlaanderen is de vergrijzing hoger dan in Wallonië: 35,7% tegen 32,5% en daardoor kosten de pensioenen en de gezondheidszorg er meer sinds 2003. Depressies nemen meer toe in Wallonië (49 tegen 38%), burn-out meer in Vlaanderen (47 t.o. 21%). De levensverwachting is in Wallonië iets lager dan in Vlaanderen: 80,3 tegen 82,7 jaar. Werkloos zijn weegt blijkbaar meer op het welzijn van de Waal dan van de Vlaming.
De transfers dan. Die nemen al enkele jaren af, ze zijn beperkter dan in andere Europese landen en Brussel transfereert zowel naar Wallonië als naar Vlaanderen doordat 50,6% van de werkende mensen buiten Brussel wonen. In 2019 ging er 6,2 miljard van Vlaanderen en 0,9 miljard van Brussel naar Wallonië of resp. 935 en 759 euro per inwoner. De Walen kregen zo gemiddeld 1.948 euro per persoon. Sinds 1995 dalen de transfers, doordat Vlaanderen sneller vergrijst en dus meer geld krijgt voor pensioenen. Waals-Brabant is hier de netto-bijdrager, Limburg en West-Vlaanderen zijn de netto-begunstigden (p. 147-155).
De Vlaams-nationalistische ritten naar Wallonië in 2005 en 2015 met vrachtwagens vol met 12 à 15 nep-miljarden berusten dus op mythes.
De Vlaamse export gaat voor 14% naar Wallonië, tegen 10% naar Duitsland en Frankrijk en 9% naar Nederland. Een welvarend(er) Wallonië is dus goed voor Vlaanderen.
De kern van het probleem is: hoe kunnen we de arbeidsparticipatie in Wallonië aanzwengelen? Vooral de oude industriebekkens van Henegouwen en Luik staan voor enorme taken. Dermine pleit voor zes werkpunten: herindustrialisatie, deelnemen aan de groene transitie en aan toerisme dicht bij huis, investeren in betere leefomstandigheden om zo meer bedrijven en mensen aan te trekken, het onderwijs meer afstemmen op de behoeften van de markt en op de knelpuntberoepen (ingenieurs, technisch geschoolde arbeiders), de langdurig werklozen activeren, een beter economisch partnerschap sluiten met Vlaanderen door meer Vlaamse investeringen in Wallonië en meer Waalse arbeiders naar Vlaanderen te sturen, een Waals verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelen en het besef dat niet elke onderneming gedoemd is om te verdwijnen.
Beoordeling
Dermine heeft degelijk werk geleverd en bewijst de meeste stellingen ook met cijfers en grafieken van het Nationaal Instituut voor de Statistiek en van Eurostat. Die grafieken zijn in zwart-wit en soms onduidelijk, zoals op p. 149 en p. 150. Zijn wens om de arbeidsparticipatie op te drijven zal wellicht tegengewerkt worden door zijn eigen partij, de PS en door de PTB, die niet beseffen dat België de komende vier jaar 27 miljard moet besparen van Europa en die allebei ijveren voor levenslange werkloosheidsuitkeringen, met daarna ook een pensioen, zelfs als je nooit gewerkt hebt. En voor 4 i.p.v. 5 dagen werken met 40% meer loon! Op die manier zullen er weinig bedrijven geneigd zijn om zich nog in Wallonië te vestigen.
Hij vergeet ook te zeggen dat Wallonië sinds 1970 bijna altijd meer uitgegeven heeft dan wenselijk is: de schuld bedraagt er 12.000 euro per persoon, in Vlaanderen 4.800, wat nog veel te veel is.
Kennis van economie is wenselijk, b.v. om het verschil te snappen tussen arbeidsparticipatie (effectief werkend) en werkzaamheids-graad (werkend en werkzoekend) (p. 108-110). Een Frans woordenboek is niet nodig, een Engels soms wel.
ISBN 978-94-647-5976-1 | Paperback | 216 pagina's grafieken, bibliografie, noten | Uitgeverij Borgerhoff & Lamberigts, Gent | oktober 2023
Jef Abbeel, Turnhout, 7 maart 2024 www.jefabbeel.be
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER