Non-fictie

Truus Rozemond

Weg uit de armoede
Truida’s reis
Truus Rozemond


Als je de stamboom voor in het boek bestudeert, valt de naam Rozemond op. Inderdaad: dit is een familiekroniek: het verhaal van de voorouders van Truus, meer specifiek geconcentreerd op haar grootouders Truida Groothuis en Cents Haak.


Truida is de oudste dochter in een Gronings gezin. Haar leven begint in 1884, te Ulrum. Vader Albert is bakker en kruidenier, haar moeder was de dochter van een succesvol kleermaker.
De dood van het tweede kind werpt een donkere schaduw op het gezin. Moeder Aaltje wordt wat we nu depressief zouden noemen. Hartelijkheid ten opzichte van haar kinderen valt haar moeilijk. Dat zal zich wreken in de gevoelswereld van haar oudste dochter.


Als Truida Cents ontmoet is zij al 28. Hij is opgegroeid als wees in een armenhuis en ziet er geen heil in om in Groningen te blijven. In Limburg, in de mijnen, daar is werk. Daar is een goede toekomst. Ze vestigen zich in Heerlen. Het is 1912.
Er staat hun een huis ter beschikking van de mijnen, maar het is armoedig, en Truida is al snel zwanger. Zij kan dus geen geld inbrengen, heeft ook geen contacten buitenshuis. In het arme katholieke Limburg voelt ze zich niet echt thuis. Cents daarentegen is als een vis in het water, ook al is hij evenmin als Truida katholiek, hetgeen niet bepaald een voordeel is. Hij wordt lid van de Algemene Nederlandse Mijnwerkersbond en gaat een woningbouwvereniging oprichten die onafhankelijk van de werkgever is.


Als de geschiedenis zich herhaalt en ook Truida haar tweede kind verliest, is moeder Aaltje gelukkig bereid de lange reis te ondernemen. Dat zal ze ook doen als er meer kinderen geboren worden. Maar Truida zal nooit echt aarden in Limburg. Dat ligt voor een groot deel aan de armoede. Cents heeft dan wel een ‘goede’ baan, de mijnen betalen niet veel. En doordat hij ook de avonden veel weg is, vanwege zijn overige activiteiten, voelt Truida zich erg alleen. Stiekem spaart ze al voor de reis naar Ulrum.
Ook de kinderen ondervinden problemen omdat ze een ‘rooie’ vader hebben en niet katholiek opgevoed zijn. Dan zijn er ook nog de gevolgen van de de eerste wereldoorlog, voelbaar in het dagelijkse leven, voedsel wordt schaarser.


‘Het is een zachte zomeravond, hoog op een schoorsteen zingt lyrisch een merel, insecten zoemen, er is de geur van rijpe aardbeien. Trui heeft dit voorjaar voor het eerst een klein bedje ervan geplant. Het is eigen onverantwoorde luxe nu al het eten uit de eigen tuin moet komen maar ze kon het niet laten, zo’n heimwee had ze naar een klein beetje verwennerij, een aardbei als een snoepje voor bij de kruidenthee. Engelse thee is niet meer te krijgen, ook koffie is er alleen nog in surrogaatvorm. Nu de kinderen naar bed zijn, genieten zij en Cents nog even van de avondrust, buiten op een bankje achter hun huis. Ze plukt twee zoete vruchten als traktatie bij een kopje vlierbloesemthee.’


De machtige mijneigenaren en de geestelijkheid drukken de levensstandaard van alle mijnwerkers, de tussenoorlogse jaren zijn geen vetpot.
Als de armoede langzaam minder wordt en ze verhuizen naar een beter huis in de Rode Kolonie, blijft er de last van het grote gezin. Trui wil niet meer kinderen, maar voorbehoedsmiddelen zijn nog niet zomaar voor iedereen beschikbaar in deze katholieke provincie. En net als haar moeder heeft ze er moeite mee liefde te voelen voor haar kinderen.


Als die op hun beurt uitvliegen en Cents gepensioneerd is, verhuist het echtpaar terug naar Groningen, op het moment dat de tweede wereldoorlog op uitbreken staat. Of dat een verbetering is valt nog te bezien. Het café dat Cents overgenomen heeft blijkt niet goed te renderen.
Dochter Geertje verhuist als enige mee. Zij is ontslagen omdat zij een aardje naar haar vaartje heeft: ze durfde te vragen om meer uurloon. Niet eens voor haarzelf… En ze is niet katholiek.


In het tweede deel van het boek is Geertje meer degene om wie het draait. Ze weet een goede baan te bemachtigen, als cheffin in een herenmodezaak in stad Groningen, waar ze op kamers gaat wonen. Zij ontmoet haar toekomstige man, Sam Rozemond. Zijn naam klinkt joods, en hij verandert die in Bob. Hij duikt onder in het café van zijn schoonouders.
Opnieuw zijn het zware jaren voor de familie, mede door de oorlog. En Geertje krijgt min of meer dezelfde problemen als voor haar haar moeder en haar oma. Ze is somber en ontevreden, en heeft veel moeite met de opvoeding van haar drie kinderen.


Een boeiend verhaal over hoe de geschiedenis in een eeuw tijd kan veranderen!
Een voorbeeld: Aaltje heeft haar leven lang moeten sappelen, ze krijgt pas in 1947, een paar jaar voor haar overlijden, haar AOW. Trui daarentegen  krijgt naast haar AOW een nabestaandenpensioen voor mijnwerkersvrouwen.
Materieel gezien krijgen ze het dus beter, maar dat dit niet alles is, blijkt wel. Het leven van de drie vrouwen heeft veel overeenkomsten: als vrouw in een ondergeschikte positie, niet bij machte om een eigen leven op te bouwen als er eenmaal kinderen komen. Dat ligt natuurlijk grotendeels aan de tijdsgeest, maar ook aan de levensomstandigheden en de karakters van de dames.
Een deels geromantiseerde historische familieroman, met veel feiten, maar wel steeds goed leesbaar.


Truus Rozemond is psycholoog, gespecialiseerd in leerprocessen. Ze werkte aan de Hogeschool van Amsterdam en aan de Universiteit van Amsterdam. In 2015 debuteerde zij met de roman Een verwaarloosd huis.


ISBN 9789492241481  | paperback | 252 pagina's | Uitgeverij Magonia | oktober 2021

© Marjo, 25 januari 2022

Lees de reacties op het forum, klik HIER