Non-fictie

Robert Nouwen

Ambiorix tegen Caesar
De feiten en de mythe
Robert Nouwen


Elk volk heeft graag helden en zo ging ook het onafhankelijke België in de 19 de eeuw op zoek naar personen die gepresteerd hadden. De Fransen waren trots op Vercingetorix, de Nederlanders op Julius Civilis, de Duitsers op Arminius.


In 54 v.C. slaagde Ambiorix, stamhoofd van de Eburonen, erin anderhalf legioen van Caesar uit te roeien, ergens niet ver van Tongeren. De Romeinen namen wraak, Ambiorix vluchtte de Rijn over. Robert Nouwen (°1959), gespecialiseerd in de Romeinse tijd, reconstrueert hier de tijd van de Gallische oorlogen (58-51 v.C.) en de aandacht die Ambiorix kreeg na 1830.


We zijn Caesar dankbaar voor zijn uitspraak over de dapperheid van onze voorvaderen en we vergeten dan graag dat hij ze toeschreef aan het feit dat ze ver van de cultuur leefden en dat zijn oorlogen minstens 650.000 doden plus vele krijgsgevangenen gekost hebben.


Onze bronnen voor die periode zijn beperkt: Caesar zelf, nog enkele andere Romeinse en Griekse schrijvers en de conflict-archeologen die zich toeleggen op de restanten van oorlogen. Geen van alle bronnen zegt iets over het uiterlijk van Ambiorix: zijn indrukwekkend standbeeld in Tongeren, de oudste stad van België, is dus de vrucht van de fantasie van de Franse beeldhouwer Jules Bertin (1826-1892), die destijds een aantal jaren in België woonde en het beeld mocht maken in 1866.


Nouwen begint met de geschiedenis. De Eburonen woonden tussen de Rijn en de Rupel, met de regio Tongeren-Maastricht als kerngebied. Hun hoofdstad Atuatuca weten we nog altijd niet liggen. De Atuatuci waren een naburige stam. De beruchte nederlaag van de Romeinen in 54 v.C. vond niet in Tongeren zelf plaats. Het Romeinse Tongeren werd volgens de archeologen pas rond 10 v.C. gesticht.
En ook voor het plateau van Caestert, ca. 15 km ten oosten van Tongeren, is er geen archeologisch bewijs van een Romeins winterkamp of slagveld (p. 29). De lokalisatie van Atuatuca blijft dus een raadsel. We weten enkel dat het midden in het land van de Eburonen lag en dat Caesar er in 54 en 53 legioenen legerde (p. 29). De Eburonen waren veetelers en kleine boeren. Hun veldjes van 5 tot 40 are pachtten ze van de adel. Ze konden er hun gezin mee voeden, maar geen 6 à 7.000 Romeinse soldaten mee te eten geven (p.33).


Caesar vocht met slechts 40.000 man tegen 336.000 Galliërs en Germanen (p. 59-60). Hij versloeg ze stam na stam. Na zijn overwinning op de Atuatuci in 58-57 v.C. bevrijdde hij de zoon en de neef van Ambiorix, die daar als gijzelaars in slavernij leefden (p. 64). De grootste slachtpartij richtte hij aan in 55 v.C. toen hij de Germaanse Usipetes en Tenctteri versloeg op Nederlandse bodem, tussen Maas en Waal. Volgens Plutarchus en Appianus werden er toen 400.000 manschappen gedood (p. 69), wat mij sterk overdreven lijkt.


In 54 v.C. volgde de confrontatie met Ambiorix. Over hem is weinig bekend, terwijl er van Caesar zoveel portretten zijn. Volgens Caesar en Dio Cassius was hij sterk en sluw. Aanvankelijk was hij pro-Romeins, zoals wel meer Gallische leiders. Hij bevoorraadde het Romeinse leger en steunde het militair (p. 75-77). Maar hij was volgens Nouwen ook een opportunist.


In 54 v.C. was er door de droogte een graantekort. De Romeinen eisten van de Eburonen hun deel op en dat leidde tot de opstand. Tot dan waren de Eburonen gespaard gebleven, nu moesten ze ineens duizenden soldaten van voedsel voorzien. Voor het anderhalf legioen dat in Atuatuca lag, was dat 7 à 15 ton per dag (p. 83). Dat konden ze niet aan. De sluwe Ambiorix lokte de Romeinse troepen uit hun kamp en in een hinderlaag (p. 92). De Romeinse gezanten, die met Ambiorix kwamen praten, werden vermoord. Anderhalf legioen werd afgeslacht. Caesar had zich compleet vergist in Ambiorix. Deze begaf zich snel naar de naburige Atuatuci en Nerviërs om hen bij de opstand te betrekken. Ze waren samen met 60.000, maar Caesar versloeg eerst de Nerviërs, dan de Menapiërs en Trevieren, ten slotte de Eburonen. Ambiorix kon vluchten, maar Caesar roeide zijn stam grotendeels uit.


Daarna leek Gallië rustig, maar dat was slechts schijn: de Galliërs wilden in 53/52 v.C. hun vrijheid heroveren. Vercingetorix, leider van de Arverni, overtuigde ook andere stammen in het huidige Frankrijk om in opstand te komen, maar in 52 v.C. werden ze verslagen. Vercingetorix werd naar Rome gevoerd, daar 6 jaar gevangen gehouden en dan vermoord (p. 126).


In 51 v.C. versloeg Caesar de Bellovaci en trok een laatste keer naar de Eburonen in de hoop Ambiorix alsnog gevangen te kunnen nemen, maar opnieuw ontsnapte deze. Als wraak roeide hij dan de rest van hun stam uit en verwoestte hij (opnieuw?) hun woongebied. Bij een andere stam liet hij de handen afhakken van opstandelingen om zo de Galliërs schrik aan te jagen. Einde 51 v.C. was Gallië uitgeput, leeggeplunderd en volledig in Romeinse handen (p. 122).


Nouwen noemt Caesar één van de moorddadigste mannen uit de geschiedenis, die niet thuishoort in de galerij der groten. Hij schat het aantal gedode Galliërs op minstens 650.000 à 700.000. Dat cijfer ligt tussen de ‘400.000’ van Velleius Paterculus en Strabo en de ‘1.192.000’ van Plinius de Oudere. Plutarchus spreekt van ruim 1 miljoen doden en 1 miljoen gevangenen die dan slaaf werden. En dit op 5 à 10 miljoen Galliërs, verdeeld over 300 stammen (p. 125-126).
Deze cijfers kunnen overdreven zijn: ze dienden voor de propaganda van de triomftochten. Het aantal Romeinse doden is niet bekend: het zouden er (maar) 40.000 zijn of 1 op 15 à 25 Galliërs (p. 128). Caesar roofde ook een massa gouden munten en sieraden. Hij en zijn medewerkers werden zeer rijk (p. 129-131).


Na de dood van Caesar (44 v.C.) moesten de Romeinen geregeld opstanden onderdrukken. Daarvoor was een uitgebreid wegennet nodig. In Gallië werd dat aangelegd door Agrippa, medewerker van Augustus. En aan de Rijn werden 6 à 8 legioenen gelegerd (p. 135-136). Na nog wat uitleg over nieuwe Germaanse stammen in Gallië, antwoordt Nouwen met de nodige bewijzen bevestigend op de vraag of Ambiorix wel bestaan heeft (p. 141). Hij vertelt dan over de romantische verheerlijking van Ambiorix in de 19 de eeuw. Daarbij hoorden ook standbeelden, schilderijen, folkloristische optochten.


Grote aandacht gaat naar het standbeeld in Tongeren, waarvan heel de ontstaansgeschiedenis verteld wordt. Beeldhouwer Jules Bertin was een Fransman, die tijdelijk in Tongeren woonde. In 1866 werd het plechtig ingehuldigd, in aanwezigheid van koning Leopold II en zijn vrouw Maria-Hendrika. Zoals Ambiorix het verzet belichaamde tegen de vreemde overheerser, zo deed Leopold dat tegen de agressieve politiek van de Franse keizer Napoleon III (1852-1870) (p. 197).


In 2005 eindigde Ambiorix als vierde in ‘De Grootste Belg’, na Pater Damiaan, Eddy Merckx en Paul Janssen (p. 208). Hij werd ook vertolkt in allerlei stripverhalen, namen van verenigingen en straten, cafés, een merk van schoenen etc. Het boek eindigt met een uitgebreide bibliografie en noten.


Beoordeling
Robert Nouwen heeft grondig onderzoek doorgevoerd van de geschreven en de archeologische bronnen. Bij die geschriften horen zowel de Griekse en Latijnse schrijvers als de auteurs uit de 19de en 20ste eeuw. Behalve over Ambiorix, Boduognat, Vercingetorix en andere helden, krijgen we ook veel informatie over de structuur en omvang van het Romeinse leger en over de Gallische legers, die numeriek in de meerderheid waren, maar tactisch moesten onderdoen voor Caesar. Het boek vertelt dus niet enkel over Ambiorix, maar over alle Gallische oorlogen van 58 tot 51 v.C.


Toch enkele opmerkingen. Meer gedetailleerde kaartjes van Gallië en een lijst met begrippen zoals ebur (p. 20), terra sigillata (p. 26), celtic fields (p. 33) zouden welkom zijn, zeker voor de niet- Latinisten. Met een betere redactionele ondersteuning zouden kleine foutjes en lapsussen vermeden kunnen worden. Zo is een ballista (p. 52) een katapult, een stenenwerper is een ballistarius; fysisch (p. 73) moet fysiek zijn; Orléans (p. 118) mag met accent; Domitianus regeerde van 84 tot 96 n.C., niet v.C. (p. 95). Nouwen noemt het bewind van Augustus “Een keerpunt in de West-Europese geschiedenis” (p. 140), maar hij legt niet uit waarom.
Conclusie: dit is een zeer boeiend boek dat voor het grote publiek wat meer inzicht schenkt in de figuur en betekenis van Ambiorix en van Caesar.


ISBN 978-94-647-1055-7 | Paperback | 238 pagina's, foto’s, kaarten, literatuur, noten | Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk (Nederland), mei 2023

© Jef Abbeel,  augustus 2023  www.jefabbeel.be

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER

 

De Romeinse heerbaan
De oudste weg door de Lage Landen
Robert Nouwen


De Romeinen stonden bekend als veroveraars en bouwers van wegen, aquaducten, amfitheaters, circussen, thermen etc. Het Romeinse Rijk telde 120.000 km wegen, die voor een groot deel naar Rome leidden. Alanus ab Insulis (Alain de Lille/Alanus van Rijsel) drukte het in 1175 mooi uit: “Mille viae ducunt hominem per saecula Romam”/Duizend wegen leiden de mens door de eeuwen heen naar Rome (p. 15).


Eén van die vele wegen was de grote weg door de Lage Landen: hij liep van Bonen/Boulogne-sur-Mer (ten zuiden van Calais) via Velzeke, Asse, Elewijt en Tienen naar Tongeren en naar Keulen aan de Rijn.


Vóór de komst van de Romeinen hadden de Gallische stammen (Morinen, Menapiërs, Nerviërs, …) ook al wegen. De ondertitel ‘De oudste weg’ moeten we dus nuanceren. Maar de Romeinen bouwden die wegen systematisch verder en steviger uit in heel hun rijk in Europa, Noord-Afrika en het Nabije Oosten. Ze waren belangrijk voor het leger, het bestuur, het ontstaan van steden, de handel en de verspreiding van cultuur en christendom. Men noemde ze ‘militaire wegen’, omdat ze vooral de macht van de Romeinen wilden verzekeren.


Dit boek gaat vooral over de heerbaan van Boulogne-sur-Mer naar Keulen, maar in de bibliografie staan ook werken over de vele andere en in de tekst wordt er soms ook naar verwezen. In noordelijk Gallië zorgden vooral keizer Augustus en zijn rechterhand Marcus Vipsanius Agrippa voor het wegennet. Andere keizers breidden het verder uit. De aanleg in de regio Bavay-Tongeren-Trier vond plaats rond 19-17 v.C. Tijdens de regering van keizer Claudius werden die wegen flink verbeterd. Hij verhardde ook het wegdek van de straten in Tongeren.


Er waren drie categorieën van wegen: viae publicae (belangrijke staatswegen), viae vicinales (regionale) en viae privatae (van plaatselijke grootgrondbezitters). We krijgen ook interessante informatie over de manier waarop de wegen aangelegd werden, over de mijlpalen, de Tabula Peutingeriana en andere oude kaarten van Villaret, Ferraris, Van Der Rit en Vandermaelen. Ook het intensief gebruik van de oude heerbanen tot in de 19de eeuw haalt Nouwen aan. Schrijvers uit de 1ste eeuw v.C., 1ste eeuw n.C. en uit de 18de-19de eeuw getuigden vol lof over de wegen (p. 84-93).
De Romeinse wegen bepaalden ook het landschap: de uittekening van het kadaster en de verdeling van de gronden onder de Romeinse kolonisten vertrokken vanuit de rechtlijnige wegen.


Steden, boerderijen, heiligdommen en grafmonumenten werden opgericht langs of in de buurt van de wegen. De steden, vaak met dambordplan, dienden als bestuurlijke centra en hadden pakhuizen voor de inning van belastingen in natura. Bavay had deze functie voor de Nerviërs, Tongeren voor de Tungri, die de plaats van de Eburonen hadden ingenomen. Landbouwbedrijven moesten graan en andere voeding leveren aan de steden en aan de 22.000 à  45.000 Romeinse militairen langs de Rijn. Voor 45.000 soldaten moest men jaarlijks 10.000 ton voedsel aanvoeren. Goede wegen waren dus noodzakelijk. Grafmonumenten en grafvelden lagen buiten de stadskernen langs de grote uitvalswegen: de voorbijgangers konden dan de status van de dode en van zijn familie zien (p. 122-126). De grafvelden rond Tongeren zijn nu volledig bebouwd. Elders verdwenen er grafheuvels door de aanleg van wegen, spoorwegen en akkerland. Of door verwoestingen in augustus 1914 (p. 132-133).


In de eerste plaats dienden de wegen om het leger snel naar een opstandige regio te brengen. Dank zij die uitstekende wegen, kon Rome een wereldrijk beheersen met een beperkt aantal militairen. Ze dienden ook voor de post: de keizers wilden op de hoogte blijven van onlusten, rampen etc. Ook privépersonen verzonden hun brieven via deze koeriers, die 60 tot 100 km per dag aflegden en in nood zelfs 150 à 250. De postdienst bracht ook graan, groenten en vlees uit Haspengouw naar de Rijntroepen en naar de steden en grote dorpen. Bij de handelaars hoorden ook Nerviërs en andere Galliërs (p. 140-143). Vervoer van graan gebeurde ook per schip: dat was veel goedkoper en het ging sneller. De Menapiërs beheersten de zouthandel van de kust via Kassel-Tienen-Tongeren naar Keulen. Aardewerk en glas werden dan weer in Keulen geproduceerd en langs de Rijn en de heerbanen vervoerd tot in Engeland (p. 144-146).


De rijken gingen langs de heerbanen op reis, o.a. naar Trier, Griekenland of naar de Golf van Napels.


Ook het christendom verspreidde zich langs de Romeinse wegen. Rond 346 n.C. was Sint-Servatius de eerste bisschop van Tongeren en daarna van Maastricht (p. 152-154).


De wegen speelden ook een rol bij de ondergang van het Romeinse Rijk: Franken en Alemanen konden vanaf 275 n.C. snel oprukken bij hun gewelddadige strooptochten. Villa’s werden platgebrand, streken werden ontvolkt (p. 156-157). Germaanse nieuwkomers vestigden zich in de ontvolkte gebieden van de Treveri, Tungri, Nervii en Menapii.


In de 4de eeuw werden steden zoals Tongeren versterkt met kortere muren. Vanaf de 5de eeuw verschoof het zwaartepunt van de economie en van het verkeer naar de rivieren en van Tongeren naar Maastricht (p. 161). Ook na de val van het Romeinse Rijk bleven de wegen belangrijk voor het verkeer en voor het ontstaan van nieuwe steden en dorpen. Tongeren verloor aan belang en rijkdom ten voordele van Maastricht, dat een belangrijk religieus en economisch centrum werd en in de 6de-7de eeuw bezoek kreeg van de Merovingische koningen en in de 9de eeuw van de opvolgers van Karel de Grote. Sint-Trudo stichtte in 740 een Benedictijner-abdij, die veel pelgrims aantrok en zorgde dat Sint-Truiden een stad werd (p. 163-167).


In 881 werden Tongeren en Maastricht geplunderd en verwoest door de Noormannen en in 1180 in de as gelegd door graaf Gerard van Loon. Na de plundering door Hendrik I van Brabant in 1213, kreeg Tongeren tussen 1241 en 1300 een nieuwe verdedigingsmuur.  De Romeinse wegen Bavay-Tongeren en Tienen-Tongeren lieten Lodewijk XIV toe om in 1677 Tongeren plat te branden en in 1693-1694 opnieuw veel schade toe te brengen. En in 1747 waren de Franse legers weer prominent aanwezig in de regio tussen Tongeren en Maastricht.
Gelukkig speelden de wegen ook een positieve rol in de vele pelgrimstochten, o.a. naar Compostella (p. 170-179).


In de 19de eeuw verdwenen vele Romeinse wegen onder het asfalt. De ruilverkaveling in de jaren 1960-1970 deed nog meer geschiedenis verdwijnen. En dat proces ging verder na 1970: de Romeinse weg in Brustem werd een landingsbaan van het militair vliegveld (p. 180-183), op andere plaatsen was dat voor industrieterreinen.


De auteur pleit dan ook terecht voor meer bescherming van ons cultureel erfgoed. Als voorbeelden van bescherming toont hij de Via Appia in Italië en de Via Domitia in Zuid-Frankrijk. De oudste weg van Vlaanderen krijgt die aandacht nog lang niet.


Na dit pleidooi volgen een beknopte en een zeer uitgebreide bibliografie (p. 191-215), een overzicht van de archeologische sites in de regio Tongeren/Maastricht /Sint-Truiden/Tienen en  vele noten (p. 219-235).


Beoordeling

Robert Nouwen heeft goed werk verricht door ons nog eens te tonen hoeveel Romeins cultureel erfgoed we hebben en hoe we dat moeten koesteren, voor zover het nog bestaat. Zijn boek is voorzien van heel mooie foto’s, die op zich ook al een overtuigende kracht hebben. Vooral het gedeelte tussen Tienen en Maastricht krijgt heel veel aandacht, de rest van de heerweg in Frans-Vlaanderen (Bonen-Kassel), Oost-Vlaanderen en Brabant iets minder. Daar bleef van de heerbaan ook veel minder bewaard.


De auteur veronderstelt heel wat voorkennis van de lezer: niet iedereen weet waar Vindolanda en andere plaatsen liggen. Vindolanda staat zelfs niet in mijn drie historische atlassen, wel in Wikipedia.


Kennis van de dorpen, gehuchten en straten in de regio Tongeren en langs de heerbaan is een voordeel. Ik vond ze gelukkig in mijn ‘Stratenatlas van Vlaanderen’. Voor de niet-classici en de niet-archeologen had hij wel een alfabetische begrippenlijst mogen toevoegen: niet iedereen weet wat geo-portalen, hillshade sky view factor (p. 63) en een cunet (p. 95) of groma (p. 111) zijn.


Het boek is zeer interessant voor classici, archeologen, heemkundigen en al wie interesse heeft voor ons Romeins verleden. Laten we hopen dat het boek ook gelezen zal worden door onze politici, industriëlen en vastgoedmakelaars, zodat ze de nog bestaande wegen en monumenten niet verder doen verdwijnen.


Wie een overzicht wenst van alle heerbanen van heel het Romeinse Rijk, verwijzen we naar Raymond Chevalier, “Les Voies Romaines “, Uitgeverij Picard, Parijs/Brussel, 1997


ISBN 9789056157449 | Paperback | 238 pagina's foto’s, literatuur, noten | Uitgeverij Sterck & De Vreese, Gorredijk (NL) | september 2021

© Jef Abbeel www.jefabbeel.be oktober 2021

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER