Non-fictie

Monica Meijsing

Waar was ik toen ik er niet was?
Een filosofie van persoon en identiteit
Monica Meijsing


Het boek begint heel persoonlijk: de auteur vertelt dat zij drie uur onder narcose lag tijdens een operatie en zich naderhand afvroeg: Waar ben je als je onder narcose bent? Lig je gewoon op de operatietafel, tijdelijk buiten bewustzijn, of is de 'echte' persoon die je bent daar helemaal niet bij?
Vanuit deze casus gaat de auteur, docent filosofie aan de universiteit van Tilburg, in dit boek op zoek naar een antwoord op de vraag wie de mens uiteindelijk is en wat de mens nu werkelijk tot mens maakt.


Tijdens haar zoektocht staat zij stil bij Descartes in wie er ‘een wending naar het subject’ plaatsvond. Sindsdien staat de denkende mens – cogito ergo sum – voor het eerst in de geschiedenis zélf centraal en is niet langer de wereld het uitgangspunt voor de filosofie.
Bij de filosoof John Locke gaat die ontwikkeling verder want hij stelt dat de persoon wordt gevormd door zijn eigen bewustzijn: ‘wij bestaan zover als het bewustzijn reikt’, pag. 41.
Freud gaat nog een stapje verder en wijst ons op het onbewuste in onszelf.
Tegenwoordig is ons lichaam vaak niet meer het uitgangspunt maar gaan we uit van onze hersenen. Denk aan het boek van Dick Swaab ‘Wij zijn ons brein’ dat de visie typeert die momenteel veel ingang vindt.


Monica Meijsing weegt een en ander, ziet waardevolle elementen maar ook tekorten en concludeert:


‘Als we niet in essentie een immateriële res cogitans (denkende substantie) zijn, maar een lichamelijk, ruimtelijk wezen, dan was ik er wel tijdens mijn operatie. Mijn mentale aspect was even niet erg aanwezig; de meeste van mijn lichamelijke vermogens waren bovendien ook uitgeschakeld. Maar dat wil niet zeggen dat ik er helemaal niet was. Ik heb toen een operatie ondergaan, niet iemand anders of helemaal anders of helemaal niemand. Er zit een gat in mijn geheugen van die tijdspanne, en een gat in mijn bewustzijn, maar niet een gat in mijn bestaan’, pag. 86.


Meijsing ziet de mens als een levend organisme met (zelf)bewustzijn. Dat maakt ons nog niet tot een persoon, dat worden we pas wanneer we deel uitmaken van de menselijke gemeenschap en relaties met andere personen aangeven, ons voelen opgenomen in onze sociale omgeving.

Het boek eindigt even persoonlijk als het begint:


‘In mijn visie is persoon-zijn altijd een kwestie van ‘tweede persoon’ zijn. Het is het tweedepersoonsperspectief dat ons tot personen maakt; het zijn andere personen die ons opvoeden voor toetreding tot een gemeenschap en die ons daadwerkelijk opnemen in een gemeenschap van personen. Het is in deze context van aansprakelijkheid en aanspreekbaarheid, van verantwoording afleggen tegenover anderen en tegelijkertijd verantwoordelijk zijn voor anderen, dat personen bestaan. Iemand spreekt je aan; je kijkt op van wat je aan het doen was en zegt: ‘Hier ben ik’, pag. 245.


Tussen dit mooie slot en het persoonlijk begin voltrekt zich een filosofische zoektocht die van de lezer enig geduld en innerlijke aandacht vraagt.
De schrijfstijl is niet zo gemakkelijk en dat komt de toegankelijkheid van het waardevolle thema niet ten goede.


ISBN 9789460043680| Paperback | 288 pagina's | Vantilt | maart 2018

© Evert van der Veen, 6 juli 2018

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER