Non-fictie

Rachid Khalidi

De honderdjarige oorlog tegen Palestina
Een geschiedenis van kolonialisme en verzet
Rashid Khalidi


De auteur (°1948) is een Palestijns historicus en professor moderne Arabische studies in Amerika. Hij is de achterachterneef van de burgemeester van Jeruzalem, die in 1899 aan Herzl vroeg om Palestina met rust te laten. Khalidi gebruikte archiefmateriaal en ook concrete informatie uit zijn Palestijnse familie, die altijd belangrijke functies bekleedde en alle rampen meemaakte.


Zijn boek is onderverdeeld in zes ‘oorlogsverklaringen’: de eerste was in 1917-1939, de zesde in 2000-2014. Ik zou er nog een zevende aan toevoegen: mei 2021-2023, want rustig is het er niet.


Khalidi begint met een verwijzing naar de bibliotheek van zijn overgrootvader: ze bevat 2.000 boeken en familiedocumenten en ze is in 1948 ontsnapt aan de plunderingen door zionisten (p.11). In 1898 pleitte Herzl, auteur van ‘Der Judenstaat’ (1896),  al voor het onteigenen van Palestijnse gebieden en voor het verwijderen van de bewoners naar andere delen van het Ottomaanse Rijk.  Hij wou gans Palestina omvormen tot een Joodse staat.


WO I en de Balfourverklaring (1917) hadden grote impact op Palestina: de Joden, die er 6% van de bevolking uitmaakten, kregen er een ‘Nationaal Tehuis’.  Vanaf de jaren 20 en 30  immigreerden Europese Joden massaal naar Brits Palestina, vanaf de jaren 20 was de Joodse economie door kapitaalinstroom al groter dan de Palestijnse (p. 19, 58).


In 1936-39 kwamen de Palestijnen in opstand tegen de Britten, maar die opstand werd bloedig onderdrukt: 14 à 17% van de Palestijnse mannen werden gedood, gevangen of verbannen. De opstand ontaardde in een Palestijnse burgeroorlog, met terreur, plunderingen en moorden (p. 67).


Door de nazi-vervolging nam het aantal Joden toe van 18% van de bevolking in 1932 naar 31% in 1939. Toen besloten de Britten de immigratie te beperken. Over WO II en de Holocaust wordt weinig gezegd.


Op 29 november 1947 verdeelden de Verenigde Naties Palestina onder de Joden en Palestijnen. De vader van de schrijver was op dat moment op audiëntie bij koning Abdullah van Jordanië, die Palestina graag bij zijn rijk had gevoegd en zei: “Jullie verdienen wat je overkomt.” (p. 79). Zeven Arabische landen ontketenden dan een oorlog tegen Israël, maar ze verloren. Gevolg: 720.000 van de 1,3 miljoen Palestijnen werden verdreven en Israël had nu 78% van Palestina in bezit.
Die verdrijving zorgde voor de diaspora van de Palestijnen over vele landen. De auteur zegt dat er 720.000 verdreven werden en dat er 2,2 miljoen terecht kwamen in kampen in Jordanië (p. 109-111). Dat lijkt een contradictie. Van al degenen die in kampen terechtkwamen, leven er nu gemiddeld nog 25 à 50% in kampen of 1,5 miljoen.
Khalidi zegt er niet bij dat 265.000 Joden toen verjaagd werden uit Noord-Afrika en 380.000 uit het Midden-Oosten.


De tweede oorlog was die van 1956. Khalidi doet alsof Israël hem veroorzaakte. Maar het was Nasser, die het Frans-Britse Suezkanaal nationaliseerde, Israël verbood nog door het kanaal of door de Golf van Akaba te varen, de Algerijnse rebellen steunde tegen Frankrijk én ook het verzet in Irak en andere Arabische landen hielp tegen de Britten. De oorlog viel samen met de onderdrukking van de Hongaarse opstand door de Sovjets. De VS en de SU zorgden ervoor dat Nasser, de verliezer,  het kanaal en de inkomsten ervan mocht behouden. Uiteraard waren de drie westerse landen ontgoocheld over de houding van de VS. Israël koos niet langer de kant van zijn oorspronkelijke beschermheren Engeland en Frankrijk, maar van de VS, die in 1948 en daarna. meermaals probeerden om Israël te overtuigen om concessies te doen aan de Palestijnen: teruggave van land en terugkeer van de 720.000 vluchtelingen.


De derde oorlog was de zesdaagse van 1967. Ook hier draait de auteur de feiten netjes om: hij zegt niets over het besluit van Nasser om het Suezkanaal en de Golf van Akaba opnieuw af te sluiten en een aanvalsverdrag te sluiten met Syrië en Jordanië. Hij zegt wel dat Nasser in mei 1967 troepen naar de Sinaï bracht en zo Israël uitdaagde (p. 127-129). Israël won ook deze oorlog en bezette dan een resem gebieden: de Sinaï (tot 1982), Gaza (tot 1994/2005), Cisjordanië (in 1994/96 werden Jericho, Bethlehem en Hebron teruggegeven), Oost-Jeruzalem, Golan.
VN-resolutie 242 was bewust tweeslachtig: Israël had recht op veilige grenzen, maar moest zich terugtrekken. Volgens de Franse versie uit ‘de bezette gebieden’, volgens de originele Engelse versie uit ‘bezette gebieden’ (p. 137). Het woord Palestina of Palestijnen kwam er niet in voor.


We vernemen niets over de tientallen Palestijnse vliegtuigkapingen in de jaren 1968-1972 en over het bloedbad in het Israëlisch dorp op de Olympische Spelen in München (1972).


De Yom Kippoeroorlog van 1973 wordt ook weggemoffeld: Egypte viel toen aan via de Sinaï en Syrië via de Golan. Er vielen 2.000 Israëlische doden, maar uiteindelijk won Israël opnieuw. De Arabieren schakelden dan het oliewapen in.


Tussen 1975 en 1982 gaf Israël de Sinaï terug aan Egypte, dat voor het eerst sinds 1956 weer Israëlische schepen door het Suezkanaal liet varen. Sadat en Begin kregen de Nobelprijs voor de vrede, maar Sadat werd vermoord in 1981.


De oorlog van Irak tegen Iran (1980-1988) komt niet ter sprake, die van Israël tegen Hezbollah in Libanon wel (1982) onder de naam ‘De vierde oorlogsverklaring’. De auteur woonde toen met vrouw en kinderen in Beiroet, vlak bij de kampen Sabra en Shatila, waar Libanese milities een bloedbad aanrichtten als vergelding voor de moord op hun president Bashir Gemayel.
Volgens Khalidi vielen er in het totaal 19.000 Palestijnse en Libanese doden. Israël telde 364 doden en 2.400 gewonden. De PLO werd gedwongen Beiroet te verlaten onder druk van Israël, de VS en Libanon, die de arrogante PLO beu waren (p. 193). Elders (p. 198) zegt Khalidi dat de bevolking huilde toen de PLO vertrok.
Ook hier ontbreekt iets: Hezbollah pleegde met de hulp van Iran een aanslag op de internationale vredesmacht in Beiroet, met 300 doden als gevolg: 220 Amerikaanse mariniers, 58 Franse para’s, 21 Libanezen.


De oorlog van 1982 had zware gevolgen: de opkomst van Hezbollah in Libanon en een fellere antipathie tegenover Israël en de VS in de Arabische wereld. De bloedbaden werden in Israël veroordeeld, maar de verantwoordelijken, Shamir, Sharon en Netanyahu, werden later premier.


De Palestijnse eerste Intifada (opstand) van 1987 tot 1995 heet hier: “De vijfde oorlogsverklaring” (p. 213). De aanleiding was een verkeersongeval waarbij vier Palestijnen omkwamen. De oorzaak diende gezocht in decennia van Palestijnse frustraties, hoewel de inkomens aanzienlijk waren gestegen doordat tienduizenden Palestijnen sinds 1967 in Israël mochten werken (p. 215). Ook de verdere kolonisering door Israël van de bezette gebieden speelde een rol.


Khalidi beschouwt deze opstand als de eerste overwinning voor de Palestijnen. Hij bedoelt dan vooral dat Israël veel reputatieverlies leed (p. 226). De PLO daarentegen blunderde opnieuw door in de Golfoorlog van 1990-91 de kant van aanvaller Irak te kiezen tegen Koeweit, waardoor 300.000 Palestijnen uit Koeweit verjaagd werden en de Golfstaten hun financiële steun beëindigden (p. 233).


De auteur weidt dan uit over de vredesconferenties van Madrid, Washington en Oslo in 1991-1995, waaraan hij zelf mocht deelnemen. Ook daar liet de PLO zich rollen door Israël, dat in 1994 vrede sloot met Jordanië.


De ‘zesde oorlogsverklaring’ is de periode 2000-2014. De akkoorden van Oslo brachten geen beterschap voor de Palestijnen: Gaza werd afgesloten van de Westoever, die ook van Jeruzalem werd gescheiden (p. 260-261). Tussen 1993 en 2004 daalde het bbp per persoon  van ca. 1380 $ per jaar naar ca. 1.000. In Gaza was 52% werkloos en arm (p. 277).
Enkel  belangrijke leiders kregen VIP-pasjes, de andere Palestijnen konden niet meer reizen en het werd moeilijk om nog in Israël te gaan werken.


In september 2000 begonnen de Palestijnen dan massaal aan hun tweede Intifada. De aanleiding was een provocerend bezoek van Ariel Sharon aan de Tempelberg, waar hij zei: “De Tempelberg is in onze handen en zal in onze handen blijven.” (p. 267). Hamas, voortgekomen uit de Moslimbroeders, pleitte voor geweld i.p.v. diplomatie. Er kwamen zelfmoordaanslagen en in acht jaar tijd vielen er 6.600 doden: 1.100 Israëliërs en 4.916 Palestijnen, dus veel meer dan de 1.600 van  de eerste Intifada. Israël bezette opnieuw enkele stadjes waar het na Oslo was vertrokken. Het geweld vernietigde het positieve imago dat de Palestijnen hadden na de eerste Intifada.


In 2008, 2012 en 2014 voerde Israël zware aanvallen uit op Gaza. Dat gebeurde tijdens de regering Obama, van wie de auteur buurman en collega was geweest op Chicago University (p. 291). Obama ging door als Palestijns-gezind, maar er veranderde niets.


In 2002 bracht de auteur nog een bezoek aan Arafat, die fysiek en mentaal zwaar ziek was en in 2004 stierf. Onder zijn opvolger Abbas ging de PLO verder achteruit. Khalidi eindigt zijn verhaal helaas al in 2014 i.p.v. in 2022.


Hij besluit: in 1947 begon de dekolonisatie van India, maar voltrok zich de kolonisatie van Palestina. De Bijbelse dimensie van het zionisme zet de nieuwkomers neer als de historische eigenaars van het land dat ze gekoloniseerd hebben (p. 298-302). Binnen Israël zijn bepaalde rechten voorbehouden aan de Joden en niet aan de 20% Palestijnen. De 5 miljoen Palestijnen in de bezette gebieden hebben geen rechten, terwijl een half miljoen Israëlische kolonisten er wel rechten hebben (p. 304). Het conflict kan enkel opgelost worden als Joden en Palestijnen elkaar erkennen en volledige gelijkheid geven (p. 307-308).
Khalidi uit ook kritiek op Fatah en Hamas, die verdeeld zijn, onbekwame leiders hebben en er niet in slagen de publieke opinie in de wereld te bewerken. Hij verwacht geen snelle oplossing.


Beoordeling

De auteur toont zich tegelijk historicus en Palestijns militant. Hij toont duidelijk hoe de Palestijnen denken over de laatste 100 jaar: de joodse kolonisatie had en heeft als doel de Palestijnen te verdrijven naar de buurlanden en een Joodse staat op te bouwen op Palestijns grondgebied.


Khalidi is kritisch voor de onbekwame Palestijnse leiders en voor de Arabische landen die onvoldoende de Palestijnse kant kozen. De Golfstaten b.v. geven geen staatsburgerschap of permanente verblijfsvergunning aan de Palestijnen.


Hij zegt niets over de hulp van Mussolini aan de Palestijnse opstand van 1936-1939 en evenmin over zijn bombardementen op Tel Aviv in september 1940 en juni 1941. Hij vertelt ook niet dat er in 1948 een beperkt aantal oproepen van Palestijnse leiders was om tijdelijk te vluchten, zodat de Palestijnse strijders beter hun werk konden doen.


Hij geeft veel info over de PLO, haar onvoldoende kennis van de internationale politiek en ook van de situatie in de bezette gebieden, waar hun leiders al jaren niet meer komen. Arafat b.v. keerde in 1994 terug naar Gaza, na 30 jaar afwezigheid (p. 251-254). We vernemen ook hoe internationale onderhandelingen verlopen en hoe Israël daarbij bepaalt met wie het onderhandelt en waarover (p. 229-236).


Bij de oorlogen van 1956, 1967 en 1973 geeft Khalidi een eenzijdige visie van de feiten. Positief is wel dat hij kan vertellen uit eigen ervaring en uit de ervaringen van zijn familie. Er staan nogal wat Arabische begrippen in: een verklarende woordenlijst zou welkom zijn.

Een paar foutjes: ‘Tiberius’ op p. 29 moet ‘Tiberias’ zijn en ‘Tyre’ op p. 177 is Tyrus. Roosevelt stierf al in april 1945 en was er niet meer bij in ‘1947’ (p. 105).


ISBN 978-94-031-1712-6 | Softcover | 408 pagina’s., kaarten, foto’s, noten, register | Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam/Standaard Uitgeverij, Antwerpen, april 2023Vertaald door Annemie de Vries

©Jef Abbeel, Turnhout juni  2023    www.jefabbeel.be

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER