De bloemen
Koen Peeters
Een kleine familiegeschiedenis, die zich afspeelt in de Belgische Kempen. Koen Peeters hanteert een ik-verteller, maar door de toevoeging aan het eind van het boek, weten we dat het niet zover autobiografisch is. 'Niets is waar in deze roman. Hij is hooguit zeer losjes geïnspireerd op familieverhalen.'
Deel een begint rond de eeuwwisseling, 1900: grootvader Louis en grootmoeder Hortence kennen elkaar al als ze nog maar kind zijn. Terwijl het idee dat zij bij elkaar horen nog wat moet rijpen, weet Louis al wel dat hij zijn
toekomst zal vinden in het boerenleven. Als ze eenmaal samen zijn - in Gierle wonen ze - is de keuze snel gemaakt: ze gaan de handel in. Hortence heeft een winkeltje, Louis gaat met eieren, later ook boter, langs de deur. Tot de tweede wereldoorlog uitbreekt gaat dat goed, hij reist met zijn handel tot in Antwerpen. Er worden kinderen geboren, er overlijdt er een door een akelig ongeluk, hun leven kabbelt rustig door. Ook de oorlog brengt niet zo heel veel teweeg in het dorp. Natuurlijk zijn er de vorderingen, wordt er gehamsterd, wordt de avondklok ingesteld, wordt allengs het voedsel slechter en krijgen ze dat alleen nog op rantsoen, en aan het einde van de oorlog vallen er bommen, maar het leven van Louis en zijn gezin lijdt er niet noemenswaardig onder. Al wordt de handel nooit meer opgepakt. Na de oorlog gaat hij in loondienst, en als Hortence overleden is, trekt hij in bij zijn zoon in Werchter.
Deze kleine geschiedenis wordt opgetekend door de ik-figuur. Voor zijn grootvader heeft hij de beschikking over briefjes. Twee, later drie zonen zaten op een seminarie in Hoogstraten en iedere week vonden zij in de post eten, maar ook briefjes waarin hun moeder hem maande zich netjes te gedragen, en goed te studeren. Maar ook werd de handel en wandel van het hele dorp erin verteld. En er zijn de ooms, oom Jos en oom Louis, die kunnen vertellen, en op andere manieren van nut zijn. De bloemen, ja, ze komen regelmatig aan bod. Een tante komt binnen met een vaas bloemen; bloemen worden makkelijk mee gefotografeerd of er is een voorval als deze: de ik-verteller heeft een ontmoeting met een man met een kort lontje en merkt op dat er achter de man seringen bloeien. Bloemen zijn vergankelijk, en dat is ook God, die meer dan de bloemen als een rode draad door het verhaal loopt. Hortence was erg katholiek, Louis praatte met God:
'God was machtig, allemachtig en tegelijk was hij een gewoon mens, bedacht Louis, maar groter, rijziger. Hij keek altijd net boven je hoofd, trots en nederig tegelijk, zoals oude mensen je kunnen aankijken. Of God besneden was of een baard droeg, was niet bekend. God glimlachte veel, had Louis bedacht, altijd net iets te lang, maar niemand had hem ooit betrapt op een schaterlach of ironie. Daar deed Zijne Goddelijke Hoogheid niet aan. God droeg een donker pak in Louis' voorstelling, en als het koud was, een grijze of bruine overjas. De kleur van zijn ogen wisselde. Wanneer God moe was, rustte hij op het kerkhof dwars over de grafstenen. Met open ogen keek hij de nacht in. Omdat God dicht bij de mensen wilde zijn, verborg hij zich soms ook in het favoriete huisdier van Hortence: in hun varken.'
In grootmoeders schrift waarin de briefjes zaten staan ook recepten, die de schrijver af en toe in zijn boek vermeldt.
Deel twee gaat vooral over vader René die politicus werd, katholiek natuurlijk. Hij blijkt ook papieren achtergelaten te hebben: notities, gedichten en dagboekfragmenten. Hij is met zijn Paula verhuisd naar Turnhout. En zoals de oorlog er wel was maar niet groots ingreep, zo was ook de revolutie van 1968 er in het klein: René moest helaas ondervinden dat de tijden veranderden. Na een politieke meeting in Ravels maakte hij hardhandig kennis met een van de eerste Vlaamse knokploegen. Het herstel duurt meer dan een jaar. De verteller was negen jaar en wist in die tijd niet meer dan dat zijn vader gevallen was. Als hij dit verhaal dat hij eerder niet kende hoort, barst hij los:
'In het land worden de laatste tijd overal vossen gesignaleerd. Langs de snelweg zag ik er twee dood liggen. Vossen dragen geen ziektes, lees ik in de krant, hondsdolheid blijkt al lang een fabeltje te zijn. Het zijn alleen
de kippen die zich verlamd door schrik laten afslachten. Hun eigen kippenschuld. Het heeft zelfs geen zin op vossen te jagen, omdat het territorium gewoon vraagt om een nieuwe vos. De wereld is een te vullen vat,
de leegte trekt altijd nieuwe roofdieren aan.'
Deel drie begint aldus:
Dag God, u woont tegenwoordig niet meer in de Kempen. De stille Kempen, zegt men ook, de goede Kempen. De streek is haar aura van heilige armoe kwijtgeraakt, en wekelijks worden de huizen gepoetst. Alles is nieuw en rijk en vers. Ze hebben u niet meer nodig. Trouwens, ik die de Kempen allang verlaten heb, was u ook vergeten, maar onlangs kwam ik u tegen in de brieven van mijn grootmoeder die mijn lieve oom mij liet inkijken.'
Mooi boek, maar: alweer een familiegeschiedenis. Is dat in de mode?
ISBN 9789085422082 Hardcover 236 pagina's | Meulenhoff/Manteau | september 2009
© Marjo, maart 2010
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER