Non-fictie jeugd

Wouter Polspoel en Herman van Campenhout

De mollen van Petit Bois
Wouter Polspoel en Herman van Campenhout


Amper 8 kilometer ten zuiden van Ieper ligt een klein dorp, Wijtschate geheten. Een klein dorp waar niemand zich ooit om zou hebben bekommerd, ware het niet dat het deel uitmaakte van het slagveld ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Het was een stuk land waar strijd geleverd werd om enkele meters, die soms dezelfde dag al weer werden terug veroverd door de vijand, de loopgravenoorlog. Je kan er nog steeds overblijfselen zien, omdat zij gekoesterd worden: de herinnering moet blijven.


Een van de gebeurtenissen die zich daar afspeelden is door Polspoel en Van Campenhout verteld in dit boek. Het gaat om een voorval dat te maken heeft het graven van tunnels onder de vijandelijke linies. Door middel van explosieven wilde men de vijand een gevoelige slag toebrengen. Het was een techniek die door zowel de geallieerden als de Duitsers werd toegepast, waarbij ze elkaar soms letterlijk in het vaarwater zaten. De mannen die dit werk deden waren vaak mijnwerkers, gewend aan het leven onder de grond, maar ook zij hadden moeite met het graven in de plakkerige - ‘blauwe’ - klei van het heuvelland.


In juni 1916 zijn de Duitsers aan de winnende hand in de streek rondom Ieper. Generaal Haig komt met een plan om daar een eind aan te maken. Kolonel Watson geeft zijn officieren de opdracht:  De Duitse stellingen moeten ondermijnd worden, waarna de kanonnen hun werk kunnen doen. Als de Duitsers dan verliezen geleden hebben, kan de infanterie hen terugdringen tot in Berlijn. Dat offensief is gepland voor juli, zodat de 250ste tunnelling company die al aan het graven is, haast moet gaan maken.


‘De Duitsers proberen ons ook te dwarsbomen’, probeerde de kapitein verder te gaan.
‘In welke zin?’
‘We hebben met de geofoons opgevangen dat ze ook aan het graven zijn in onze richting. Ze proberen onze tunnels te doen instorten. Ze kunnen zo voor oponthoud zorgen.’
De drie kolonels knikten.
‘Zorg er voor dat het in orde komt,’ zei Watson.


Onder de grond bij Petit Bois bevinden zich de twaalf manschappen van de tunnelling company die op dat moment dienst hebben. Ze zitten in een gang van 90 centimeter breed en 1,2 meter hoog. Er is een buis die zorgt voor verse lucht, maar ze komen er pas uit als hun dienst er op zit. Dat is bijna het geval als de grond begint te trillen. Ze ontdekken dat de tunnel ingestort is. De blauwe klei is ondoordringbaar. Hun enige hoop is dat ze door mensen van buiten gered zullen worden. Die doen hun best, zij weten dat er Duitse bomen zijn ontploft, en dat er een lengte van bijna 100 meter ingestort is. Ze graven een tunnel parallel aan de ingestorte tunnel in de hoop de twaalf mannen nog levens aan te treffen. Slechts één overleeft het.


De gesneuvelden zijn begraven op Kemmel Chateau Military Cemetery. Dat zijn:  Sergeant Herbert Lambert (40 jr), George Grant (43 jr) en Adam Graham (41 jr) zijn beroepsmilitairen. George Quayle (32 jr), William Bedson en Adam Wright (leeftijd onbekend), de dertigers, zijn mijnwerkers - ‘mollen’. En dan zijn er Joseph Wood (leeftijd onbekend), William Vowles (leeftijd onbekend), James Smith (25 jr), William Culshaw  (38 jr), William Thomas (25 jr), Roger Kelly (leeftijd onbekend)

http://www.forumeerstewereldoorlog.nl/wiki/index.php/Petit_Bois


Wat deze mannen overkomen is, is echt gebeurd. Polspoel en Van Campenhout maken er een goed lopend verhaal van, en vertellen ook hoe het na de oorlog met de enige overlevende verder ging. Het is een heel goed ding dat dit soort gebeurtenissen, kleine geschiedenis die verdwijnt in de grote geschiedenis, zo tot leven gewekt wordt!


Twee Mechelaren vonden elkaar bij hun droom om boeken te schrijven voor de jeugd over voorvallen die het herinneren waard zijn. Herman (76) komt uit Meise. Wouter (32) komt uit Vilvoorde.


ISBN 9789462421165 | Paperback | 112 pagina's | Uitgeverij Kramat | januari 2020
Leeftijd 12+

© Marjo, 22 april 2020

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER