Ooggetuigen van het antisemitisme
Europese Jodenhaat in meer dan veertig teksten
Emile Schrijver en Ruth Peeters
Dit boek is een verzameling van 43 antisemitische teksten uit de periode van de 4de eeuw v.C. tot 1949. De ondertitel klopt maar half: tekst 2 gaat over Perzië, 3 tot 6 over Egypte, 7 en 8 over Turkije.
In Egypte was er eeuwen geleden al antisemitisme, nl. tijdens de Joodse ballingschap daar. Jodenhaat kwam en komt voor in alle werelddelen, zeker in islamitische landen. Een andere beperking is de einddatum 1949: in 1948 werd de staat Israël opgericht en sindsdien werden en worden Joden vaak aangevallen wegens de politiek van die staat.
In de 19de eeuw werd er voor het eerst over antisemitisme geschreven, o.a. door Wilhelm Marr, die de Joden de schuld gaf voor de Jodenhaat. Karl Marx, zelf Jood, deed er in 1848 nog een schep bovenop door in zijn ’Zur Judenfrage’ te schrijven dat geld hun god was.
De 43 bronnen staan in chronologische volgorde, zodat de lezer de ontwikkeling kan zien van kritiek op hun monotheïsme tot verzet tegen Joden als vreemde entiteit en gevaar voor de staat. De oudste tekst is van Hekataios van Abdera (360-290 v.C.). Hij vond ze asociaal omdat ze andere leefregels hadden en één god i.p.v. meerdere. Zijn commentaar was nog mild.
Het Bijbelboek Esther uit de 2de of 1ste eeuw v.C., mogelijk uit 150-130 v.C., vertelt over Jodenhaat in het Perzische rijk tijdens de 5de eeuw v.C. De reden was dat ze hun eigen leven leidden en andere wetten hadden. Volgens dat Bijbelverhaal verhinderde Esther dat ze niet uitgeroeid werden.
Tekst 3 gaat over buitensporig antisemitisch geweld in Romeins Alexandrië rond 37 n.C. De Joden werden er uit hun huizen gesleurd en beroofd van alles. Nooit eerder hadden ze zulke wreedheden ondergaan. Vrouwen en kinderen stierven van honger, terwijl er eten in overvloed was. Mannen werden neergestoken, de hele stad rond gesleurd, vreselijk verminkt en met een zwaard vermoord of levend verbrand (p. 33-35). Dit getuigenis van Philo van Alexandrië (25 v.C.-45 n.C.) is zeer schokkend.
Tacitus (55-116 n.C.) beschrijft de Joden in zijn ‘Historiae’: ze zonderen zich af, ze zijn anders, ze hebben maar één onzichtbare god (p. 44-45). Ze zijn barmhartig voor elkaar, maar ze haten de anderen. Begraven verkiezen ze boven cremeren (p. 44-48).
Kerkvader Johannes Chrysostomos (ca. 400 n.C.) vergelijkt het ‘verachtelijke Jodendom’ met een ziekte en vraagt zijn gelovigen niet deel te nemen aan hun feesten en Joden naar hem te brengen ‘om ze te genezen’. Volgens hem waren Joden niet beter dan varkens en geiten (p. 51-59). Een andere kerkvader, Augustinus (ca. 420 n.C.) citeert Seneca (ca. 60 n.C.) die de Joden lui noemde, maar ze tegelijk prees omdat ze weten waarom ze feesten vieren (p.59-61).
Bij de eerste Kruistocht (1096) werden in Mainz, Speyer, Worms Joden vermoord door kruisvaarders op hun doortocht door het Rijnland. Er is ook een ongeloofwaardig ‘bloedsprookje’ uit Engeland: Joden zouden daar in 1144 een jongen gemarteld en gedood hebben om met zijn bloed hun matses (ongedesemd brood) te bereiden (p. 78). In de late Middeleeuwen werd de Talmoed, de encyclopedie van het Jodendom, geregeld verbrand, o.a. in 1242 in Parijs. De schuld voor de pest van 1348-1353 lag natuurlijk bij de Joden: zij zouden de waterbronnen en rivieren vergiftigd hebben. De moordpartijen die toen plaatsvonden betekenden het einde van de bloei van het Duitse Jodendom: in één jaar tijd, van november 1348 tot september 1349, werden alle Joden verbrand en gedood tussen Straatsburg, Bazel en Oostenrijk (p. 89-93). In 1492 werden ze uit Spanje verdreven. De precieze reden is onduidelijk. Hun goud en zilver moesten ze achterlaten. Ze trokken naar Noord-Afrika, het Ottomaanse Rijk en Italië.
Zelfs Erasmus koesterde antipathie jegens de Joden en Luther was in zijn ‘Von den Juden und ihren Lügen’ (1543) nog veel erger: “Het zijn leugenaars en bloedhonden, hun adem stinkt naar goud en zilver.” (p. 114). Hij riep op om hun synagogen, scholen en huizen af te branden en hun bezit af te pakken.
Zijn boek werd in 1935 vertaald door een Nederlandse nationaalsocialist en Hitler-fan Pieter Emiel Keuchenius (1886-1950). In 1648-1653 vond anti-Joods geweld plaats in Oekraïne, onder leiding van kozakkenleider Chmelnytsky. Het ging er zeer wreed aan toe. In 1680 werden 23 ‘bekeerde Joden’, die niet trouw waren aan het katholieke geloof, in Spanje gedood onder grote publieke belangstelling. Eerst werden ze gefolterd, dan levend in brand gestoken. Anderen werden opgesloten, o.a. een meisje van 14.
Lees verder klik HIER