Een maand op het land
Joseph Lloyd Carr
‘Als ik gebleven was, zou ik dan altijd gelukkig zijn geweest? Nee, dat denk ik niet. Mensen trekken altijd weg, worden ouder, sterven en de stralende overtuiging dat om elke hoek iets prachtigs schuilt, verbleekt. Het is nu of nooit; we moeten het geluk in de vlucht vangen.’
Het is zomer, 1920, als Tom Birkin, zich naar het dorp Oxgodby begeeft om daar een muurschildering achter de kalk vandaan te poetsen. Hij doet zijn werk in een tijdelijk ongebruikte kerk, waar zich ook een kerkhof bevindt. Het gebouw is meer dan vijfhonderd jaar oud, en in bezit van de familie Hebron. De laatste in de lijn, ene juffrouw Hebron, heeft bij haar verscheiden bepaald dat de schildering te voorschijn gehaald moet worden. Ook was er een opdracht om het graf te vinden van Piers Hebron, die in 1373 gestorven is. Het is Moon die daarnaar op zoek is: Piers was geëxcommuniceerd en moest buiten het kerkhof begraven zijn.
Moon en Birkin zijn min of meer elkaars buren en ze kunnen het wel met elkaar vinden. Vooral als blijkt dat ze beiden uit de loopgraven komen. ‘Van daarginds’.
Birkin constateert al snel dat achter de pleisterkalk een werk zit van een begaafd kunstenaar. Het is een ‘laatste oordeel’.
De dorpsbewoners zijn nieuwsgierig en langzaam raakt Birkin betrokken bij het dorpsleven. De veertienjarige Kathy komt vaak, en brengt eten voor hem mee en nodigt hem uit bij hen thuis. Al snel helpt hij op de zondagsschool, en speelt scheidsrechter bij sportwedstrijden.
De vrouw van de opdrachtgever, de nog jonge Alice Keach, komt eveneens regelmatig.
Birkin beseft al snel dat hij verliefd is. Maar officieel is hij getrouwd, al is er van dat huwelijk weinig over.
Dagenlang - een maand lang - werkt Tom Birkin aan de schildering en raakt steeds meer in de ban. Het doet hem de traumatische gebeurtenissen vergeten. De schoonheid van het kunstwerk, de schoonheid van het platteland dat volop leeft in deze mooie zomer en de zuivere contacten met de dorpsbewoners, dat alles geeft het leven weer betekenis.
Ook al zijn Birkin en Moon slachtoffers van de oorlog er wordt nauwelijks een woord aan besteed. Toch hangt die oorlog steeds boven het verhaal. Het leven was toen en is nu opnieuw niet iets wat hij in de hand heeft. Het gebeurt zijns ondanks.
Ook is het verhaal een sfeertekening van een dorp in 1920 op het Engelse platteland waar mensen nog niet beseffen dat die prachtige paarden al snel vervangen zullen gaan worden door machines. Een paradijs waar het goed toeven is na de hel van de loopgraven.
Het verhaal wordt achteraf verteld, het is een proces, de dingen die gebeurd zijn een plaats geven. Af en toe zijn er opmerkingen zijn als ‘had ik dat kunnen weten’. Het weten hoe alles afloopt, ontdoet het verhaal van verwachting. Wat er gebeurde wordt geïnterpreteerd. Het had niet anders kunnen gaan als het ging.
Het is een prachtig verhaal, waar geen woord teveel wordt gebruikt, alles klopt.
J.L. Carr (1912, Carlton Miniot in Yorkshire) was leraar, aanvankelijk zonder een opleiding, later volgde hij die opleiding wel en kwam in Amerika terecht voor een stagejaar. Toen de oorlog uitbrak in 1939, keerde hij terug naar Engeland om dienst te nemen bij de RAF. Na de oorlog nam hij zijn oude stiel weer op, omdat hij dan tijd had om ook te schrijven. Hij overleed in 1994.
ISBN 9789046816950|hardcover|144 pagina's |uitgeverij Nieuw Amsterdam|mei 2014
In een herziene vertaling uit het Engels door Marijke Emeis
© Marjo, 23 augustus 2014
Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER