Ernst Bergboer 

altHet prullarium
Ernst Bergboer


Als je in een klein stadje woont, weten mensen al snel of je een eigenaardige eigenschap hebt. Tjalk Zwerk is bekend: zijn huis staat vol met hebbedingetjes en prullaria. Zelf kan hij er niet meer wonen, maar gelukkig heeft hij ook nog een woonboot, vlak bij zijn huis.


‘De heer, want dat was het, jonker Lambertus van Soet in ‘t Dael om precies te zijn, vroeg aan Tjalk wat hij dan toch zocht. Tjalk was even stil geweest, had de jonker toen met tot spleetjes geknepen ogen aangekeken, een wijzinger in de lucht heen en weer gezwaaid, en met omfloerste stem gezegd: ‘Hét Prullarium!’, met de klemtoon op ‘het’ en ook een beetje op ‘prullarium’.'

Vanaf dat moment zoekt de jonker mee, en zijn ze bevriend geraakt.
Behalve deze vreemde snuiter is er nog een groep mensen die niet alledaags zijn (maar dat wel hopen te worden!): zij lopen in 'ongewoon lange donkere jassen met stijve panden en een brede kraag'  door de stad: de Partij der Paljassen, geleid door Eleonora Spicht, een ‘enorm vrouwmens met een boezem als een honingvat’. Ook heeft ze armen als worsten en enorme onderkinnen, en donkere, opvallend kleine oogjes. Maar wat ze nog meer heeft is overwicht. Ze is intimiderend, houdt zich niet aan de regels van fatsoen en mensen zijn bang van haar.
Zij op haar beurt blijkt bang te zijn voor ‘Hunnen’, die onrust in de stad veroorzaken en weg moeten. Natuurlijk zegt ze dat zo niet, ze heeft het over indringers. 'ze hebben Hunland, laat hen daar in vree gedijen.'
Tjalk hoort het verbijsterd aan, net als vele anderen.  Wie bedoelt ze eigenlijk?
Dat begrijpt hij ineens als hij bij de sjawarmazaak van Ajaan een broodje haalt: Ajaan is duidelijk buitenlands. Hij spreekt de taal niet goed, en heeft andere gewoontes. Maar Ajaan is aardig! En toch groeit de aanhang van Eleonora, die degenen die niet lijken te willen luisteren gewoon overdondert.
Dan vindt Tjalk het Prullarium, en Spicht ziet haar kans: als zij deze vondst tot inzet kan maken van haar campagne, dan gaan de bewoners wel overstag voor haar ideeën.
Zo komt het dat het Prullarium tentoongesteld wordt in het stadsmuseum. Het lijkt onontkoombaar: op een dag is het verdwenen! Natuurlijk krijgen de Hunnen de schuld.


Een sleutelroman?
Vooral een waarschuwing: dat we ons niet gek moeten laten maken en ons gezond verstand moeten blijven gebruiken.
Ernst Bergboer maakt er een wrang-komisch geheel van door veel met de taal te spelen: allitererende woorden  - ‘zachtjes zingend zwabberen’  ‘ze dabberde en deinde’ -; mengvormen van gezegdes en uitdrukkingen – ‘gisteren had ze al aan een podium getimmerd en aan stoelpoten gezaagd’; nieuwe woorden als ‘stadsionalistisch’ en ‘sjawarma’ of ‘adeltuit’ (de man is wel adellijk, maar niet ijdel: een miskleun). Er zijn ook samengestelde zinnen waarbij de vorm niet overeenkomt, het geheel is doordrenkt van prozaïsche vrijheid, als zoiets bestaat.
De manier van vertellen en dit soort grapjes: het doet erg vermoeden dat de schrijver Olie B Bommel goed kent. Vooral als op het einde van het verhaal een verstandige Tom Poes opduikt. Zou Marten Toonder tevreden zijn?
Of ik dat ook ben, met dit misschien grappig bedoelde verhaal? Ik vind het soms irritant en dat leidt af van het thema, waar niets aan mankeert.


ISBN 9789043516242 Paperback 162 pagina's, Uitgeverij Kok, juni 2012

© Marjo, 20 april  2013

Lees de reacties op het forum en/of reageer, klik HIER