Mick Jackson

De bijenkoning
Mick Jackson


Een kleine jongen wordt uit Londen weggestuurd naar het platteland van Zuid-Engeland. Het is oorlog, en men is bang voor Duitse bombardementen, die Londen ook inderdaad teisteren. Na een aantal evacuatieoefeningen, is het dan menens: Op Paddington station verzamelen zich kinderen, ze worden de trein in gedirigeerd en hun moeders nemen blijven in tranen achter.
Ook Bobby. De reis gaat naar Totnes, Devon. Daar worden de kinderen opgehaald, gaan mee met voor hen totaal onbekenden, en tenslotte wordt ook Bobby afgeleverd bij mejuffrouw Minter.
Zij heeft zelf geen kinderen, heeft geen idee hoe ze met die jongen om moet gaan.


‘daar moest ze in de loop der jaren toch wel het een en ander over gehoord hebben, maar er wilde haar niets anders te binnen schieten dan dat het goed heette te zijn om ze veel buitenlucht te geven.’


En dus geeft ze Bobby ’s morgens een boterham met jam en zet  hem zonder pardon de deur uit. Voor donker terug zijn, zegt ze nog.
Daar staat Bobby. Alleen, in een onbekende omgeving, niemand die hij kent.
Hij ontmoet een oude man, die nogal vreemd is: hij omhult zich met een slaapzak; hij stuurt een toch onbekend kind met geld naar de winkel om hem bij terugkomst te ondervragen over wie en wat hij gezien heeft, en pas als Bobby weer weggaat stelt de man zich voor als de Kapitein. De Kapitein heeft hem gewaarschuwd voor de Vijf Jongens: Vlak na elkaar geboren in een klein dorp zijn ze onafscheidelijk geworden, en vormen de schrik van de buurt door het kattenkwaad dat ze steeds uithalen. Ook Bobby wordt een doelwit. Tot de jongen er schoon genoeg van krijgt, en voor een verrassing zorgt. Vanaf dat moment trekt hij met hen op, beleeft hun avonturen mee. Die hebben te maken met de oorlog: Het Amerikaanse leger vestigt zich in het dorp, de bewoners moeten het veld ruimen. De moeders blijken onverwachte talenten te hebben als vaders verdwijnen omdat ze dienst nemen. Er is alleen nog de Kapitein, en de minder begaafde Harold, die zich als een eunuch in een hoerenkast gedraagt.
Na D-Day zijn de Amerikanen weg. Maar de problemen niet: het gebied is vergeven van de mijnen, en van ratten. Er is een Duits vliegtuig dat aanvalt; een Amerikaanse soldaat die gedeserteerd is. Avontuur genoeg. Tot de oorlog voorbij is, en Bobby als hij bij huis, het huis van mejuffrouw Minter dus, een onbekende vrouw ziet.


‘Er woelde iets vreemds en pijnlijks door zijn binnenste, een gevoel dat te snel was om thuisgebracht te worden, en hij stond zich nog steeds af te vragen wat hem mankeerde toen de vrouw haar hand naar hem opstak.’


Dan is Bobby, van wie je denkt dat het de hoofdpersoon is,  uit het verhaal verdwenen en is er nog steeds geen bijenkoning voorbij gekomen. En we zitten op driekwart van het boek. Die komt pas in het tweede deel, en het lijkt een heel ander verhaal. Het dorp keert terug naar het oude leven, zo goed en kwaad als dat nog kan. Mannen keren terug, en moeten weer een plaats zien te veroveren. En dan is daar die ene man, waarop we zitten te wachten: de bijenkoning. Het is een vreemd boek. Je weet als lezer niet goed waar het nu eigenlijk omgaat. Oorlogsjaren, Engeland, jongens. Maar het boek valt uiteen in twee delen, en daar zit geen verband tussen. Op de flap staat dat de vijf jongens het onderwerp zijn, maar waarom dan het verhaal vertellen vanuit Bobby? Heel vreemd.
Toch is het wel een boeiend verhaal, vooral ook omdat de kwajongensstreken van de jongens een heimwee oproepen naar een voorbije jeugd, een knus en vrij dorpsleven, een kleine idylle in een grote oorlog.


ISBN 9789041406026| paperback | 230 pagina's | Anthos | februari 2002
Vertaald uit het Engels door Peter Abelsen

© Marjo, 18 juni 2011

Lees de reacties op het Leestafelforum en/of reageer, klik HIER