Canto 13 Louteringsberg.
Geplaatst: 09 mei 2006, 07:42
Korte inhoud.
Vergilius en Dante komen op het tweede ringterras.
Alles is er vlak en grauw en schimloos.
Vergilius roept de zon aan.
Een mijl gaan Dante en Vergilius de zonnestralen na, op de vleugels van hun prompte wil.
Dan zweven onzichtbare schimmen hen nader, hen uitnodigend aan de dis der liefde.
De stemmen spreken vluchtig en gaan in de lucht verloren.
De stemmen citeren liefdadige historische uitspraken, waaronder “Ik ben Orestes !” of de kreet van Pylades die in de plaats van zijn vriend Orestes wilde sterven.
Die woorden zijn de striemende liefdeslessen die de afgunstigen en nijdigaards in deze boetekring moeten tuchtigen, legt Vergilius aan Dante uit.
Een schaar grijze schimmen zit tegen de grijze rotswand te huilen.
Zij zijn blind en leunen en steunen op elkaar en tegen de rotswand.
Alles is hier grijs en vlak omdat de boetelingen toch blind zijn voor de dingen.
Dante vraagt hen of er een Italiaan bij hen is.
Een Siennese genaamd Sapia geeft present.
Nijd en wrok zijn haar aardse adelbrieven geweest.
Zij ziet dat Dante’s wijdopen mond bij het spreken ook nog ademt en vraagt op haar beurt naar hem.
Dante zegt dat nijd en afgunst hem minder wegen dan de hoogmoed van de vorige kring.
Dante vraagt haar wat hij voor haar kan doen eenmaal weer op aarde.
Me gedenken in gebeden, zegt ze, en mijn eer herstellen bij mijn verwanten die bij de “domme” Siennezen wonen.
Blijkbaar zal ze nog wat moeten boeten in deze kring.
Vergilius en Dante komen op het tweede ringterras.
Alles is er vlak en grauw en schimloos.
Vergilius roept de zon aan.
Een mijl gaan Dante en Vergilius de zonnestralen na, op de vleugels van hun prompte wil.
Dan zweven onzichtbare schimmen hen nader, hen uitnodigend aan de dis der liefde.
De stemmen spreken vluchtig en gaan in de lucht verloren.
De stemmen citeren liefdadige historische uitspraken, waaronder “Ik ben Orestes !” of de kreet van Pylades die in de plaats van zijn vriend Orestes wilde sterven.
Die woorden zijn de striemende liefdeslessen die de afgunstigen en nijdigaards in deze boetekring moeten tuchtigen, legt Vergilius aan Dante uit.
Een schaar grijze schimmen zit tegen de grijze rotswand te huilen.
Zij zijn blind en leunen en steunen op elkaar en tegen de rotswand.
Alles is hier grijs en vlak omdat de boetelingen toch blind zijn voor de dingen.
Dante vraagt hen of er een Italiaan bij hen is.
Een Siennese genaamd Sapia geeft present.
Nijd en wrok zijn haar aardse adelbrieven geweest.
Zij ziet dat Dante’s wijdopen mond bij het spreken ook nog ademt en vraagt op haar beurt naar hem.
Dante zegt dat nijd en afgunst hem minder wegen dan de hoogmoed van de vorige kring.
Dante vraagt haar wat hij voor haar kan doen eenmaal weer op aarde.
Me gedenken in gebeden, zegt ze, en mijn eer herstellen bij mijn verwanten die bij de “domme” Siennezen wonen.
Blijkbaar zal ze nog wat moeten boeten in deze kring.