Canto 28 Louteringsberg.

o.a. Dante en Goethe
Jom
Berichten: 259
Lid geworden op: 08 Aug 2005, 13:58
Locatie: Kessel-Lo
Contact:

Canto 28 Louteringsberg.

Berichtdoor Jom » 17 Jul 2006, 13:58

Korte inhoud van Louteringsberg canto 28 :

Dante heeft zich gehaast, hij is door al dat gejakker van Vergilius vijf canti te vroeg op de top van de Louteringsberg aangekomen.
Maar hij heeft er geen spijt van :

Hij wordt de tuin in en rond hem gewaar.
Zo plots luwte alom.
Een pastorale van de ziel.
Dante steekt meteen van wal - als men de leegte een wal van wanhoop mag noemen, en gaat de tuin in.
Langzaam zoals hervonden levensvreugde of pril levensgeluk gaat hij de geurige fleurige nimmertreurige glooiendheid van het Aards Paradijs in.
En hij laat er zich door alles wiegen.

Van vers 7 tot en met vers 9 volgt de middeleeuwse beschrijving van airco, en van vers 10 tot en met 12 de beschrijving van een klimaatregelaar.
Maar het is niet alleen een eeuwige gestage lentebries die zijn wangen nu beroerd maar ook ongeduld en haast op zich om Beatrice weer in de ogen te te kijken en er lang-en breeduit in te versmelten.

De sfeervolheid van de avonddeemstering en de prilheid van de ochtendstond vermengen zich hier tot de volmaakte cocktail van geluk.
Dante loopt er traag in verloren, heerlijk verloren.
Maar hier verliest alles graag zichzelf.

Hij komt aan een hemels helder beekje, zo helder dat zelfs de ziel er zich in kan spiegelen zonder enige troebelheid van bijgedachten of nare herinneringen.
(Het debiet ervan verschilt nogal eens - de ene keer is het een rivier de andere keer een beekje. Het is de Lethe, een rivier die eigenlijk de Grieks-mythologische onderwereld irrigeert. In de Hades ontneemt zij de ondergedompleden alle herinneringen en zelfs hun zelfbewustzijn. Door het christelijkheid van Dante hier verdund, zuiveren haar golven node of ongenode badgasten alleen van zondige herinneringen en nare ervaringen.)

Aan de overzijde ziet Dante een zeer mooie zingende net als Lea bloemenplukkende vrouw en hij is slag op stoot één en al oog.
Het blijkt een soort hemelnimf, een kruising tussen Nausicaä ( die de aangespoelde Odysseus ontmoette) en waltzing Mathilde (die aangespoelde tooghangers ontmoeten).
Dante vraagt haar nader te komen, zij trippelt tot tegenover hem aan de overzijde van de beek, en na een schalks moment kijkt zij hem maar al te recht in de ogen.
(Het zou om een zekere Mathilde gaan, zij is de major domus of huisbewaarster van het Aards Paradijs, een beetje zoals Cato dat is van het Antipurgatorio, aan de voet van de Louteringsberg. Waar Dante haar vandaan haalt is nog steeds niet opgehelderd, een goedmakende attentie aan een mâitresse ?)

Dante is echter niet meer te houden maar raakt met geen aardse middelen over het hemelse waterloopje.

De paradijsnimf heeft geen oog voor Vergilius en Statius die Dante nu seconderen.
Zij zegt dat ze Dante moet onderrichten.

Dante begrijpt de plotse lieflijkheid van dit alles niet, en is misschien zelfs wat achterdochtig.
Als er geen meteorologische omstandigheden meer zijn op deze volmaakte hoogte zoals Statius hem eerder uitlegde, vanwaar dan die zachtheerlijke bries en die weelderige flora en fauna ? Vraagt Dante haar.

Zij antwoordt.
In onze Ptolemaïsche wereld staat de aarde stil in het centrum van de wereld, en wentelen de hemelen eromheen, van oost naar west, in opeenvolgende lagen, door de kracht van de hoogste hemelsfeer bewogen, het Primum Mobile, de Eerste Beweger (in de keten van oorzaak en gevolg).
Hier op de top van de Louteringsberg wentelt de hoogste luchtsfeer ongehinderd met de laagste hemelsfeer mee, vandaar die weldoende gelijkmatige verplaatsing van lucht en zaligheid, die hier alles naar alles doet verlangen en alles van alles doet houden en zwanger maakt. Noem het maar Eden. Lager op de berg botsen die lagen met het reliëf en andere oneffenheden van het aardse, en dan krijg je grilliger windjes, luwten, en andere atmosferische en vapeurale inconstantheden.
Zij legt hem ook de kringloop van het hemelwater uit, dat maar één bron heeft, dat geen eb of vloed kent, alleen gematigdheid, zoals Gods wil, geen verlies of nodeloze turbulentie, alleen hetzelfde water dat beheerst evenveel wegvloeit als toevloeit - Holland zou jaloers zijn op zo’n waterstaat.

Dit waterloopje neemt ook een loopje met je geheugen, vertelt ze Dante nog, en éénmaal erin gedompeld herinner je je alleen nog deugden en stichtelijke anekdoten.
Men noemt dit wasriviertje de Lethe – de rivier der vergetelheid – de gelijke bijrivier van de verderop in het woud stromende Eunoë – de rivier der weldenkendheid.
In haar “benedenloop” – de Lethe – vergeet je, en in haar “bovenloop” –de Eunoë herinner je je de goede en deugdzame dingen weer, want daar is men dichter bij de Bron van alle heerlijke dingen.
Maar voor de goede werking der dingen moet je van de twee geproefd hebben, eerst geleegd worden door de Lethe dan opnieuw gevuld door de Eunoë.

Omdat Dante zo goed heeft opgelet eindigt zij de les met de toespeling dat de Grieks-mythologische Parnassus wel eens de voorverbeelding van het Christelijke Aards Paradijs zou kunnen geweest zijn. Ziezo, een humanistisch vermoeden als snoepje voor Dante om mee naar huis te nemen.
Vergilius en Statius gniffelen vlijtig met de hemelnimf of Aards-Paradijsconciërge mee.

Terug naar “Klassieken”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 75 gasten