Arthur van Schendel - Het fregatschip Johanna Maria - 1930

Uitgebreide boekverslagen van Nederlandstalige literatuur tot ca. 1980 en informatie over de schrijvers
Gast

Arthur van Schendel - Het fregatschip Johanna Maria - 1930

Berichtdoor Gast » 01 Jan 2008, 14:38

Het fregatschip Johanna Maria

In deze roman, die voor het eerst in 1930 gepubliceerd werd, schetst Arthur van Schendel het leven van het fregatschip Johanna Maria, en van een van de opvarenden, Jacob Brouwer. In een sobere (maar toch diepgaande), realistische stijl vernemen wij het verhaal van opkomst en ondergang van zowel het schip, als van zijn laatste eigenaar.

Het verhaal, onderverdeeld in 19 hoofdstukken zonder titel, begint met de bouw van het zeilschip, in een tijd dat er van ijzeren schepen nog geen sprake was. Toch doet het schip heel modern aan : “droeg inderdaad een vermetel tuigage” (blz. 8 ).
Tijdens het laden voor de eerste tocht wordt een verouderingsproces in gang gezet. Net zoals ook het verhaal dat, op twee flash-backs na, volledig chronologisch is opgebouwd, naar zijn einde (en ontknoping) toe groeit, zo is ook de geschiedenis van het schip er eentje van geboorte naar dood. Een einde, waarin, om de achterflap te citeren :

“Jacob Brouwer ziet tenslotte zijn dromen (geboren in armoede opgroeien tot wat voor hem belangrijk is, namelijk het bezit van de Johanna Maria) werkelijkheid worden maar gaat aan de vervulling ervan te gronde.”

Samen leven met een groep(je) mensen op een beperkte oppervlakte zorgt voor spanningen.
In het eerste deel van het boek komt dit vooral tot uiting in de relatie tussen Jacob Brouwer, de zeilmaker, en de eerste kapitein van het schip, Wilkens. Deze beide figuren vormen ook de twee verhaallijnen in het boek, waarvan de tweede in de eerste op gaat.

Brouwer, “hij deed het werk met de geest zowel als met de handen” (blz. 27), terwijl Wilkens, “de kapitein, een goedhartig man, zou bemind zijn gebleven indien zijn gedachten bij het schip waren gebleven” (blz. 31).

Wilkens heeft echter niet alleen met problemen aan boord te kampen. Ook elke thuiskomst betekent voor hem ellende. Zo ziet hij een voor een zijn kinderen sterven, en zijn vrouw wordt gek in een tehuis opgenomen. Aan boord vertaalt zich dat in sterke drank. Aldus niet geschikt voor zijn gewone taken, moet Brouwer o.a. inspringen bij het besturen van het schip, wat dan weer hun onderlinge relatie niet ten goede komt.
Uiteindelijk kan de kapitein het helemaal niet meer aan, en tijdens een van de thuisvaarten springt hij overboord, en wordt “de Johanna Maria op Kijkduin gezien met de vlag halfstok” (blz. 65). In zijn laatste levensuren verzoent hij zich met Brouwer.

Het tweede deel van het boek spitst zich vooral toe op de verdere lotgevallen van het schip en van Jacob Brouwer. De reders beslissen namelijk het schip door te verkopen naar Noorwegen, de eerste etappe in een lange reis rond de wereld.
De naam “Johanna Maria” blijft alleen voor Brouwer verder leven, die hier zijn belangrijkste beslissing neemt. Immers, wanneer Noren het schip kunnen kopen, dan kan hij dat ook (mits veel en lang te sparen, en te smokkelen). Dit is zijn enige verlangen, dat zijn verdere leven zal blijven beïnvloeden. Het wordt een obsessie.
Het schip wordt regelmatig doorverkocht (en verandert dan ook telkens van naam). Brouwer vergelijkt de Johanna Maria “iemand van goede stand” (blz. 71) met de Ingrid “een geringe burgervrouw”, of de Feodora “verwaarloosde sloof” met de Raffaella “een opgeschikte juffer” (blz. 92).
Brouwer poogt zo veel als mogelijk aan te monsteren, de ene keer als zeilmaker, de andere keer als bootsman. Maar na Rusland raakt hij het spoor bijster, en pas na jaren zoeken vindt hij zijn Johanna Maria terug in Amerika, als de Lilian Bird. Ondanks de vele vormveranderingen die het schip ondergaan had, herkent hij haar onmiddellijk. Hij bezoekt het schip, treft een oude maat, en monstert meteen als stuurman aan. Dag en nacht zet hij zich aan het herstellen.
Zijn verlangen komt weer bovendrijven, en “in zijn borst voelde hij de zekerheid dat hij niet zijn eigen baat zocht” (blz. 102) Maar het schip, “het werd zwak, het kon niet meer dan zeven of acht mijl halen” (blz. 105). Brouwer zit soms bezorgd voor zich uit te staren.
Op een dag wordt er zwaar gevochten, er vloeit bloed. En het schip vertrekt, zonder Brouwer. Hij komt in een hospitaal terecht, samen met een van zijn vrienden. Hij besluit zijn geld uit Nederland te laten overkomen.
Toen het schip eindelijk terug kwam, was er een nieuwe kapitein aan boord. Deze licht Brouwer op, en laat hem achter op een klein eiland. Het verplichte verblijf op dat eiland geeft hem de tijd om na te denken over zijn leven, terwijl hij de mannen daar helpt bij het zoeken naar parels. Ze willen allemaal weg, zonder bedrogen te worden, en samen komen zij tot een overeenkomst.
Wanneer zij eindelijk van het eiland gehaald worden, komt Brouwer met de eigenaars overeen, dat hij over een jaar het schip mag overnemen. Wanneer het zover is, eist de kapitein nog een vaart. Brouwer stemt toe. En hij wordt voor het laatst bedrogen. Hij is nu de eigenaar van een “stuurloos schip met een scheur in de boeg” (blz. 131).
Na een zware storm leggen zij aan bij een eilandje, om hun schip helemaal op te kalefateren, onder zijn oude naam Johanna Maria. Een lange reis vangt aan, en onderweg pikken zij nog een oude maat op.
In Amsterdam leggen zij aan, om nooit meer uit te varen. “Men zag er zelden iemand aan boord, alleen twee grijze mannen en een neger, en soms klonk er ’s avonds muziek.” (blz.143).
Het wordt steeds stiller rond de Johanna Maria, tenslotte blijven zij nog met twee, Brouwer en de neger. En dan valt Brouwer uit de mast. Hij wordt naar het gasthuis gevoerd, terwijl de neger alleen achterblijft. Een maand lang blijft hij wachten, dan moet hij van boord. Hij wordt naar zijn consul gestuurd.

En het schip blijft alleen achter “met zijn romp en zijn masten weerspiegeld in het water, in regen en wind en zon” (blz. 144).

Het gaat in deze roman in de eerste plaats om de gevoelens en gedachtenvan Jacob Brouwer, die ons duidelijk gemaakt worden via de beschrijving van wat er allemaal in en rond het schip gebeurt. Dialogen zijn er in dit verhaal niet. Het verhaal wordt in de indirecte rede,vanuit de alwetendheid van de schrijver, verteld.

P.S. Enige kennis van zeevaarttermen is handig, maar de door mij gebruikte uitgave bevat een uitvoerige verklarende woordenlijst.

1e druk 1930 (gelezen de uitgave van Meulenhoff Amsterdam 2000, ISBN 90-290-6715-2)

© Rutger
januari 2008

http://nl.wikipedia.org/wiki/Arthur_van_Schendel

Terug naar “Nederlandse en Vlaamse Literatuur tot ca 1980”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 5 gasten