Overschouwing
Canto 33 :
Bernardus begint met een ode aan Maria.
Vers 4 -6 :
“tu se' colei che l'umana natura
nobilitasti sì, che 'l suo fattore
non disdegnò di farsi sua fattura.”
“jij bent degene die de menselijke natuur
zo vernobeld heeft, dat haar maker
het niet heeft versmaad van zichzelf haar maaksel te maken.”
En vers 13 – 15 :
“Donna, se' tanto grande e tanto vali,
che qual vuol grazia e a te non ricorre
sua disianza vuol volar sanz'ali.”
“Dame, gij zijt zo groot en zo waardevol,
dat degene die genade wil en niet op jou beroep doet
diens begeerte wil vliegen zonder vleugels.”
Hij smeekt Maria opdat Dante genoeg deugd van haar zou ontvangen dat hij ondanks zijn sterfelijke ogen een glimp van de opperste glorie van God zou kunnen opvangen.
Vers 22 – 24 :
“Or questi, che da l'infima lacuna
de l'universo infin qui ha vedute
le vite spiritali ad una ad una,”
“Welnu deze hier, die vanuit de allerlaagste lacune
van het heelal tenslotte tot hier heeft gezien
de geestelijke levens één per één,”
Bernardus smeekt eraan toe of zij er ook voor wil zorgen dat na de Godschouwing Dante’s hoofd en begeerten niet op hol zouden slaan.
Zie, besluit Bernardus, Beatrice en andere gelukzaligen heffen ook al smekend de armen naar u.
Maria kijkt even met goddelijk instemmende ogen naar Bernardus en dan weer naar God.
Dante voelt zich nu vlak bij de absolute climax van zijn reis en zijn begeerten.
Hij wacht nu niet meer – ik denk voor de eerste keer - op een instemming van heiligerhand,
en nog voor Bernardus hem kan gidsen kijkt Dante al naar het zenitpunt.
(Ik laat nu vooral het woord aan Dante’s sprakeloosheid.)
Vers 55 – 57 :
“Da quinci innanzi il mio veder fu maggio
che 'l parlar mostra, ch'a tal vista cede,
e cede la memoria a tanto oltraggio.”
“Van toen af aan was mijn kijken groter
dan de voorstelling van het spreken, die aan zulk een visie tekortschoot,
en het geheugen bezweek aan zulk een schending.”
Vers 61- 66 :
“cotal son io, ché quasi tutta cessa
mia visione, e ancor mi distilla
nel core il dolce che nacque da essa.
Così la neve al sol si disigilla;
così al vento ne le foglie levi
si perdea la sentenza di Sibilla.”
“zo ben ik, want bijna geheel stopt
mijn gezicht, en nog distilleert
in mijn hart het zoete dat eruit geboren wordt.
Zo smelt zich de sneeuw aan de zon;
zo aan de wind in de lichte bladeren
verliest zich de zin van de Sibille.”
Dante vraagt aan het opperste licht hem toch een spoor of sprankel van die schittering te laten beschrijven.
Vers 76 – 78 :
“Io credo, per l’acume ch'io soffersi
del vivo raggio, ch'i' sarei smarrito,
se li occhi miei da lui fossero aversi.”
“Ik geloof, door de scherpzinnigheid die ik leed
van de levende straal, dat ik verdwaald zou geweest zijn
indien ik mijn ogen van hem had afgewend.”
Vers 85 – 88 :
“Nel suo profondo vidi che s'interna
legato con amore in un volume,
ciò che per l'universo si squaderna:
sustanze e accidenti e lor costume,”
“In zijn diepte zag ik dat zich opnam
gebonden met de liefde in één (boek) volume,
wat door het universum verbladerd ligt :
wezensheden en toevalligheden en hun vormen,”
Vers 91 – 93 :
“La forma universal di questo nodo
credo ch'i' vidi, perché più di largo,
dicendo questo, mi sento ch'i' godo.”
“De universele vorm van deze knoop
ik geloof dat ik hem zag, want meer dan van de breedte
- dit te zeggen, voel ik dat ik me verheug.”
Vers 100 – 108 :
“A quella luce cotal si diventa,
che volgersi da lei per altro aspetto
è impossibil che mai si consenta;
però che 'l ben, ch'è del volere obietto,
tutto s'accoglie in lei, e fuor di quella
è defettivo ciò ch'è lì perfetto.
Omai sarà più corta mia favella,
pur a quel ch'io ricordo, che d'un fante
che bagni ancor la lingua a la mammella.”
“In dit licht wordt men danig,
dat het zich wenden van haar om een ander aspect
onmogelijk is ermee ooit in te stemmen;
omdat het goede, dat het object van het willen is,
zich geheel in haar verzamelt, en buiten haar
alles ontoereikend is wat in haar volmaakt is.
Voortaan zal mijn spraak korter zijn,
zelfs over datgene wat ik me herinner, dan de spraak van een kind
die zijn taal (tong) nog nat maakt (baadt) aan de tepel.”
Vers 112 – 114 :
“ma per la vista che s'avvalorava
in me guardando, una sola parvenza,
mutandom’io, a me si travagliava.”
“maar door het gezicht dat zich vermeerwaardde
in mij kijkende, een enkele uiterlijkheid,
terwijl ik wijzigde, kwelde zich aan mij.”
Dante ziet nu Gods drievuldigheid oplichten.
Vers 121 – 123 :
“Oh quanto è corto il dire e come fioco
al mio concetto! e questo, a quel ch'i' vidi,
è tanto, che non basta a dicer `poco'.”
“O hoe kort (van stof) is het spreken en zwak
al mijn verwaandheid ! en dit, tot wat ik zag,
is zodanig, dat het niet volstaat het “weinig” te noemen.”
Dante ziet op de duur een figuur op de snijlijnen van de drie verweven cirkels verschijnen.
Vers 137 – 138 :
“veder voleva come si convenne
l'imago al cerchio e come vi s’indova;”
“zien wilde ik hoe zich samenvoegt
het beeld aan de cirkel en hoe het er zich voorspelt;”
Hierbij geholpen door een blikseminslag ziet Dante in een flits het antwoord op zijn vraag.
En dan volgen de beroemde laatste verzen.
Vers 142 – 145 :
“A l'alta fantasia qui mancò possa;
ma già volgeva il mio disio e 'l *velle*,
sì come rota ch'igualmente è mossa,
l’ amor che move il sole e l'altre stelle.”
“Aan de hoge fantasie ontbrak het hier aan macht;
maar reeds wentelde ( de liefde ) mijn verlangen en het willen,
zoals een wiel dat gelijkmatig wordt bewogen,
de liefde die de zon en de andere sterren beweegt.”
En met de sterrenhemel eindigt alle spreken.
(Quod erat admirandum.)
Canto 33 (slot ) De hemel.
Wie is er online
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 3 gasten