Canto 21 De hemel.

o.a. Dante en Goethe
Jom
Berichten: 259
Lid geworden op: 08 Aug 2005, 13:58
Locatie: Kessel-Lo
Contact:

Canto 21 De hemel.

Berichtdoor Jom » 06 Aug 2007, 16:06

Overschouwing
Canto 21 :

Dante kijkt weer eens Beatrice aan.
Maar nu lacht zij niet meer,
want haar smile zou hem nu door de onversneden kracht van de liefde tot as bliksemen.
Want per hemel stijgt ook Beatrice’s gloedgehalte en schitteringsniveau.
Dante’s nog aardse zintuigen zouden het niet aankunnen.
( Een bewijs dat Dante wel degelijk in lichaam aanwezig is - zie commentaar canto 1 ? )
Nu, Dante kent het gevoel wel.

Beatrice en Dante zijn nu dus in een hogere hemel, de zevende hemel, de hemel van Saturnus, een hemel doorfonkeld van contemplatieven aller slag.

“Kijk !” zegt Beatrice nu.
Of : “contempleer !”

Dante kijkt weg van Beatrice naar een ander spektakel.
Hij ziet “Jacobs ladder” naar de hemel stijgen : een ladder van goud, licht, en zaligheid die recht omhoog in de eindeloosheid verschittert.

Alle sterretjes van de hemel lijken er speciaal voor Dante van af te dalen.

En telkens als de zielsvuren een nieuwe sport bereiken blijven ze er even rond hangen, vliegen uit of komen weer, scharrelen, fladderen toortsig, schudden hun spetters op, of cirkelen, zoals kraaien in de ochtenddauw doen.

Het dichtst bij Beatrice en Dante gekomen – op de laagste trede van de ladder – licht een geestesvlam zo sterk op dat Dante zegt (vers 45) :
“Io veggio ben l'amor che tu m'accenne.”

“Ik zie goed de liefde die gij me toont.”
Letterlijk en figuurlijk.

Maar Beatrice geeft geen krimp of glimp en Dante houdt zich bijgevolg op de vlakte – hetgeen geen makkelijke klus is in zo’n steile tocht.

Na Dante’s gedachten leest Beatrice ook Dante’s stilte – stilte is altijd enkelvoud (singularis singularis) – en stemt in.

Vers 49 – 51 :
“Per ch'ella, che vedea il tacer mio
nel veder di colui che tutto vede,
mi disse: «Solvi il tuo caldo disio».”

“Waarop zij, die (in) mijn zwijgen zag
kijkende in degene (God) die alles ziet,
me zegt : “Verlos je warm verlangen.””

Dante mag zijn brandende vraag op het zielsvuur afvuren.
Dante vraagt aan de geestschittering, gevangen in diens eigen uitbundigheid, waarom hij zo dicht bij hen is komen glanzen.
En waarom hier geen muziek en harmonie der sferen meer te horen valt zoals in de lagere hemelen - waardoor zijn stilte daarnet zo zacht en leesbaar weerklonk.
(In de hemel is stilte waarschijnlijk verstaanbaarder dan geluid, want op aarde is wat we moeten zwijgen hetgeen we het volledigst willen zeggen.)

De zielsweerschijning antwoordt.
Net zoals je sterfelijke ogen hier de lach van Beatrice niet zouden doorstaan,
zo zouden je sterfelijke gehoorsorganen de muziek van deze sferen niet overleven.
Ik ben tot de laagste sport naar jou afgedaald, niet uit groter liefdesbegeerte - want de zielsspetters boven mij hebben er meer, maar uit de liefdadigheid die ons het Groter Verband doet dienen.

Dante repliceert meteen.
Ik weet het, geacht licht : noodwendigheid, natuurwet, en vrijheid zijn hier gelijk - pas veel lager in de aardse sfeer worden zij uit elkaar gematerialiseerd en gezondigd.
Maar waarom was net jij voorbestemd om me deze boodschap te geven en niet één van die anderen ? (Of : hoe zit dat nu met het determinisme en de predestinatie, of als God al weet wat jij gaat doen waar is dan je vrije wil ?)

De zielstraling kolkt van liefdesduizeling of duizelt tot een liefdeskolk, en valt Dante in de rede :
Gods helderheid heeft zich in mij verbonden met mijn persoonlijk vormbeginsel, Gods deugd gecombineerd met mijn onderscheidingsvermogen verrukt me danig dat ...
vers 88 – 90 :
“Quinci vien l'allegrezza ond'io fiammeggio;
per ch'a la vista mia, quant'ella è chiara,
la chiarità de la fiamma pareggio.”

“Vandaar komt de vreugde waarvan ik ontvlam;
want aan mijn visie, zozeer is zij helder,
paar ik de klaarte van de vlam.”

Want de scherpte van mijn visie is gelijk aan de klaarheid van mijn vlam. Kortom, de graad van liefde en graad van inzicht zijn hier recht evenredig. Inzicht en begeerte zijn één.

Maar weeral krijgt Dante geen antwoord op zijn vraag.
De vlam vervolgt.
Er is echter geen antwoord die je woordelijke vraag kan bereiken, het ligt te diep in God en de onuitsprekelijkheid verborgen.
Als je terug op aarde bent prent dit de mensen goed in, opdat ze zulke onderwerpen niet meer zouden aansnijden en onderzoeken.
Want, zeg nu zelf, als men het antwoord niet in de hemel vindt, m’n beste Dante, hoe zou men het dan op de aarde kunnen vinden ? En als de vraag hier ijdel is, wat is zij dat dan niet op aarde ?


Dit keer krijgt Dante dus ook geen antwoord op zijn vraag, maar de toon is al een niveau vriendelijker dan in de vorige hemelsfeer, canto 19 vers 79 e.v..
Maar hij durft niet meer aan te dringen. ( Al kan men in de hemel niet meer zondigen.
En je mag er alles durven, want moed en inzicht en uitdaging en deugd zijn er één.)

Wel vraagt Dante nog naar de identiteit van deze boude vlam of zijn antagonist.
Het is de contemplatieve monnik Petrus Damiaan die ooit kardinaal werd maar al vlug weer naar zijn klooster terugkeerde, gedegouteerd door de wantoestanden in de Kerk, die steeds erger en erger worden.
Wat een schande !, roept hij hierbij ten slotte uit.

Vers 136 – 138 :
“A questa voce vid'io più fiammelle
di grado in grado scendere e girarsi,
e ogne giro le facea più belle.”

“Op deze aanroep zag ik vele vlammetjes
sport na sport dalen en draaien,
en bij elke wenteling werden zij mooier.”

De lichtzielen applaudiseren met hun geflikker,
tot aan de eerste sport, daar omheen de spreker geschaard,
heffen zij een kreet aan die Dante even oorverdovend als onverstaanbaar klinkt.

En evenveel als Dante de woorden niet begrijpt maken ze hem ( zijn aardse zintuigen) doof. ( Weeral die typische “psychosomatische synesthesie” van Dante’s Commedia.)

Terug naar “Klassieken”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 2 gasten